Flux 4 - Crisis in de wetenschap

44
MAGAZINE RATHENAU INSTITUUT JANUARI 2011 4 VERSCHIJNT 2 KEER PER JAAR Φ Toeval helpt weten- schappelijke carrière Cees Veerman pleit voor ethiek Opleidingsniveau bepaalt waardering techniek Crisis in de wetenschap? DOSSIER

description

Flux Magazine: over de impact van wetenschap en technologie op de maatschappij. In deze Flux het dossier: 'Crisis in de wetenschap?'

Transcript of Flux 4 - Crisis in de wetenschap

ma

ga

zin

e R

ath

en

au

inst

itu

ut

jan

ua

Ri 2

011

4v

eR

sch

ijn

t 2

ke

eR

pe

R j

aa

R

Φtoeval helpt weten­schappelijke carrière

cees veerman pleit voor ethiek

Opleidingsniveau bepaalt waardering techniek

Crisis in de wetenschap?

Dossier

Handelswaar“Ik ben tegen betaling voor donor-organen, omdat het lichaam op die manier verwordt tot handelswaar. Bovendien neemt door betaling de sociale ongelijkheid toe: wie rijk is kan kopen wat hij wil, wie arm is gaat om de verkeerde redenen organen verko-pen. Zo stimuleer je ook de handel in organen.Het is de vraag of betaling van orgaan-donatie leidt tot meer donoren. Veel mensen vinden het prettig om gewoon ‘iets goeds’ te doen en haken juist af als er een vergoeding tegenover staat, omdat dan kan lijken of ze het voor het geld doen.”

Marli Huijer, hoogleraar filosofie van cultuur, politiek en religie aan de faculteit der wijsbegeerte aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.

Gemakkelijker“Er is een chronisch tekort aan eicel-donoren in Nederland. Ik kan me voorstellen dat een onkostenvergoe-ding de stap gemakkelijker maakt. Een eiceldonor moet een ivf-behandeling ondergaan, vaak naar het ziekenhuis reizen dat niet altijd dichtbij ligt, vrije dagen opnemen en misschien oppas regelen.Ik heb mijn eicellen uit Spanje. Daar betaal je een onkostenvergoeding, waarvan zo’n 900 euro naar de donor gaat. Ik vind dat wezenlijk anders dan ‘betalen voor’. Als je voor organen gaat betalen, trek je waarschijnlijk men-sen aan die in ruil voor geld mogelijk onverantwoorde medische risico’s nemen.”

Dineke van der Burg, schrijfster van het boek ‘Eiceldonatie, een over-treffende trap’ en moeder van een tweeling uit Spaanse donor eicellen.

Vrijheid“Veel mensen hebben het idee dat het aantal donororganen stijgt als je er voor betaalt, maar dat is nooit bewe-zen. Wel is het aantal mensen in Nederland dat bij leven een nier heeft afgestaan de afgelopen tien jaar ver-dubbeld tot vierhonderd per jaar.Als mensen hun kind, partner of familielid zieker zien worden willen ze graag iets doen. Daar is geen finan-ciële stimulans voor nodig. Maar je mag donoren wel compenseren voor gemaakte kosten inkomstenderving door ziekenhuisopname, reis kosten, dat soort zaken. Daarmee zorg je dat een eventuele financiële drempel wegvalt.Hoewel er nog altijd een enorm tekort aan organen is, vinden wij dat de donor in vrijheid een keuze moet kunnen maken. Hij of zij moet het nooit voor het geld doen, want aan iedere operatie zijn risico’s verbon-den.”

Elles van Cromvoirt, programma-manager donatie en transplantatie bij de Nierstichting. 

Betalen voor lichaamsmateriaal mag

Mijn stellingauteuR anniek van den BRand

“Mensen doen altijd heel spastisch over geld. Maar er is nu eenmaal een tekort aan donororganen. Dus is er niks op tegen om mensen een bedrag te geven als ze na hun dood organen beschikbaar stellen”, vindt Cisca Dresselhuys, oud-hoofdredac-teur van het feministisch maandblad Opzij. “En vrouwen die eicellen geven, ondergaan zware hormoon-behandelingen en pijnlijke puncties. Die mogen daar van mij ook best wat voor krijgen. Waarom zou het allemaal voor niets moeten?’’

2 magazine januaRi 2011 nO. 4

Φ

Inhoud

4 10 3115

achtergrondIngrijpen in het leven nooit vrijblijvend

ReportageHopelijk helpt het toeval

essay Gevangen in grote beloftes

interviewWetenschap lijdt aan gebrek aan transparantie

RuBRieken

2 mijn stelling Cisca Dresselhuys –

mensen mogen er best voor betaald krijgen als ze hun lichaamsmateriaal beschikbaar stellen.

4 carrière Wie niet toevallig op het

juiste moment op de juiste plaats is, kan een weten-schappelijke carrière vaak wel vergeten, concludeert onderzoeker Barbara van Balen.

7 energie Waar haalt Nederland in

2030 zijn energie vandaan?

8 stavast Jan Staman – column.

31 Bio­engineering Biologie wordt steeds meer

techniek en technologie krijgt steeds meer mense-lijke eigenschappen. De gevolgen zijn ingrijpend.

35 Overigens De discussie over nano-

technologie vraagt om een bottom up benadering.

36 Rathenau kort

38 profiel Lotte Asveld: bioraffinage

economisch én ecologisch interessant.

39 gastcolumn Eppo Bruins: het nieuwe

ministerie Economie, Landbouw en Innovatie moet een eerlijke kans krijgen om het topgebie-denbeleid serieus vorm te geven.

40 kennis bundelen Onderzoeksprogram-

ma’s kunnen zowel inter-nationaal aansprekende wetenschappelijke resul-taten opleveren als prak-tisch toepasbare kennis, blijkt uit onderzoek van het Rathenau Instituut.

42 kamervragen Vragen en opdrachten aan

de minister van Economie, Landbouw en Innovatie.

43 colofon & service

44 kunst & Wetenschap De atomaire kandelaar.

dOssieR: cRisis in de

Wetenschap?

9 de wetenschap verkeert in een crisis. Of niet?

10 essay Gevangen in grote beloftes.

14 de zeepkist Wat mag de samen leving

van wetenschappers verwachten?

15 cees veerman “De wetenschap is een

wereldje in zichzelf.”

19 kaart Aanschouw de

nano wereld.

20 interview inez de Beaufort

Pas op voor het Hendrik Haan-effect.

22 Onderzoek Opleiding bepaalt groot

deel houding tegenover wetenschap.

26 succesverhalen De drempel tussen weten-

schap en samenleving moeilijk te slechten? Succesverhalen zijn er ook!

30 meer weten?

3magazine januaRi 2011 nO. 4

Φ

3

Ambitie? Ja! Talent? Zeker! Doorzettingsvermogen en werk­lust? Natuurlijk! Maar voor een carrière in de wetenschap is een andere factor veel bepalender, constateert onderzoeker Barbara van Balen: toeval. “Wie niet toevallig op het juiste moment op de juiste plaats is, kan een wetenschappelijke carrière vaak wel vergeten.”auteuR ROB vOORWinden

Hopelijk helpt het toevalCarrière in de wetenschap?

Reportage

4 magazine januaRi 2011 nO. 4

Φ

Hoera, gepromoveerd! Na jaren ploeteren is het proefschrift af; een glanzende wetenschappe-lijke carrière ligt in het verschiet. Maar eerst een

tijdelijk baantje. En daarna nog een. En, als je mazzel hebt, nog een. Zo raakt die glanzende carrière langzaam uit beeld. Het is de praktijk aan veel universiteiten, concludeert Barbara van Balen, die in opdracht van het Rathenau Instituut onderzoek deed naar de loopbanen van jonge wetenschappelijke talenten. Ze vroeg 42 van hen naar de doorslaggevende factor voor een carrière in de weten-schap. En dat is toch vooral: toeval.

Vrijkomende vacaturesVan Balen: “Of een ambitieuze onderzoeker verder komt in de wetenschap, is vooral afhankelijk van het vrij komen van vacatures – en veel minder van de indi-viduele kwaliteiten van de onderzoeker.” Wat meteen de naam van haar onderzoeksrapport verklaart: ‘Op het juiste moment op de juiste plaats.’

Die grote rol van het toeval wordt veroorzaak door het personeelsbeleid aan veel universiteiten. Onderzoeks-groepen zijn vaak opgezet als piramide: aan de top een hoogleraar, daaronder een of twee universitair hoofd-docenten en weer daaronder enkele ‘gewone’ universitair docenten. Aan de basis bungelen onderzoekers in (meestal) tijdelijke banen.De piramide zit dichtgemetseld: er komt pas een vaste baan vrij als er iemand met pensioen gaat of vertrekt naar bijvoorbeeld een andere onderzoeksgroep. En dat laatste gebeurt niet vaak; andere groepen zitten net zo dicht-gemetseld.Deze vorm van personeelsbeleid beperkt de loopbaan-mogelijkheden voor talenten, zegt Van Balen. “Onderzoekers hoppen van tijdelijk baantje naar tijdelijk baantje. En dat kan niet iedereen zich veroorloven. Een hypotheek kun je met die tijdelijke banen bijvoorbeeld niet krijgen. En het is ook lastig een gezin te onderhou-den in een onzekere financiële situatie.” Van de 42 jonge wetenschappers die Van Balen ondervroeg, is de helft mede daarom naar het bedrijfsleven vertrokken. [ > ]

Hopelijk helpt het toeval

“Als ik een duidelijke mentor of begeleider had gehad, was ik waarschijn-lijk wel aan de universiteit gebleven.”

“Ik ben al sinds 1991 bezig in de wetenschap en had in 2005 nog steeds geen vaste aanstelling.”

“Na afloop van mijn con-tract was er geen positie vrij, dus ben ik buiten de universiteit gaan werken. Ik heb nog wel een aantal jaren gekeken of er een baan in de wetenschap vrij kwam, maar op een gegeven moment loopt het af – dan ben je er te lang uit.”

“Er was geen baan voor me op het moment dat ik terugkwam uit het bui-tenland. Ik werd aan de universiteit op een zij-spoor gezet en het heeft me veel moeite gekost om daar weer vanaf te komen.”

“Mijn vrouw wilde dat ik een baan met zekerheid zou zoeken. Ze stelde me voor de keuze: buiten de wetenschap gaan werken of scheiden. Het is dus scheiden geworden.”

“Mijn eerste begeleider ging dood, de tweede werd minister, een direc-teur ging weg en nam de

gemaakte afspraken over mijn loopbaan mee: ik was steeds op het verkeerde moment op de verkeerde plaats.”

“Ik heb welgeteld 23 tijde-lijke contracten gehad.”

“Ik maakte afspraken met mijn directeur over de eisen waaraan ik zou moeten voldoen om uni-versitair hoofddocent te worden. Maar toen ik daar drie jaar later aan had voldaan, kwamen er nieuwe afspraken bij. En daarna nog eens.”

“Mijn hoogleraar is echt bezig met loopbaan-

beleid. Hij creëert rust zodat mensen zich opti-maal kunnen ontwikkelen. Daardoor ben ik nu door-gestroomd tot universitair hoofddocent.”

“Mijn carrière is bij toeval begonnen: er vertrok een hoogleraar zodat er een positie vrij kwam.”

5magazine januaRi 2011 nO. 4

Φ

5

Informele afsprakenZeker, universiteiten proberen jong talent te lijmen met informele afspraken. Maar die toezeggingen blijken boterzacht: “De leidinggevenden of directeuren die ze hebben gedaan, gaan tussentijds weg. Of de omstandig-heden veranderen. Sommige jonge wetenschappers voelen zich behoorlijk belazerd doordat hun universiteit zich niet aan afspraken hield.”De loopbaankansen zijn overigens duidelijk slechter in de geesteswetenschappen dan in de medische en bèta-wetenschappen. “In de geesteswetenschappen is er meer dan genoeg aanbod van nieuw talent. Dus kunnen universiteiten daar kwistig mee omspringen. In de bèta-wetenschappen is talent minder dik gezaaid.”Aan medische- en bètafaculteiten wordt steeds vaker geprobeerd om, door te schuiven met mensen en budget-ten, ruimte te maken in de piramide. “Zo ontstaan meer

mogelijkheden voor loopbaanbeleid.”Universiteiten zetten voor medische- en bètaweten-schappen steeds vaker zogeheten tenure tracks op, harde afspraken over de carrièrepaden van talentvolle onder-zoekers. Over hun aanstelling, de duur daarvan en de criteria waaraan onderzoekers moeten voldoen om een volgende stap in hun loopbaan te maken.

CoachBelangrijker dan het loopbaanbeleid is de opstelling van de hoogleraren. Zij moeten het beleid uiteindelijk uit-voeren. “Wees een coach voor jonge wetenschappers, geef ze de mogelijkheid om zich te blijven ontwikkelen”, adviseert Van Balen hen. “En gebruik als hoogleraar je netwerk om je jonge medewerkers naar voren te schui-ven als er ergens een vaste baan ontstaat. Dan kan je het toeval een handje helpen.”

De loopbaanmogelijkheden van jonge, gepromoveerde onderzoekers laten in Nederland veel te wensen over, concludeert ook Nynke Dekker, hoogleraar aan de TU Delft en lid van De Jonge Akademie – het platform van jonge wetenschappers in de KNAW.

In het advies ‘Rendement van talent’ dat De Jonge Akademie in 2010 uitbracht, staan tal van aanbevelingen om de loopbaankansen voor jonge onderzoekers te vergroten. Zo zouden jonge wetenschappers meer ruimte moeten krijgen om een eigen onderzoekslijn op te zetten. “Op dit moment moeten nieuwe onderzoekers zich vaak schikken naar het bestaande programma van een groep”, zegt Dekker. “Dat wringt, ook omdat de ontwik-kelingen in de wetenschap steeds sneller gaan. Als onder-zoekers makkelijker een nieuwe onderzoekslijn kunnen starten, kunnen ze sneller op nieuwe ontwikkelingen inspelen.”

Verder concludeert ook De Jonge Akademie dat de in- en doorstroom van wetenschap-pelijk talent wordt ingedamd doordat er altijd eerst forma-tieplaatsen moeten vrijkomen. Dekker: “Een onderzoeksgroep

is nu een piramide, waarin iedereen moet passen. De structuur aan de universiteiten zou wel wat platter mogen worden. Met kleinere, meer flexibele units.”

Eigen labEen goed voorbeeld, vindt Dekker, is Amerika. “Daar krijg je als universitair docent eigen aio’s en een eigen labruimte en ben je financieel onafhankelijk. Het is een individualistisch systeem, typisch Amerikaans en dus wellicht iets minder gericht op harmonische samenwerking. Maar je krijgt als onderzoeker veel kansen en loopt minder risico dat je gefrustreerd raakt omdat je onderzoek wordt ingeperkt. Laten we in Neder-land proberen om de sterke elementen uit dit systeem over te nemen.”Een andere aanbeveling uit het advies is dat academische loopbanen pluriformer moeten worden. “Er moeten ook

carrièrepaden komen voor wetenschappers die excellent presteren op andere terreinen dan onderzoek”, zegt Dekker. “Zoals onderwijs, wetenschaps-communicatie, bestuur en beleid.”

De rode draad in het rapport van De Jonge Akademie is dat de loopbaancultuur aan univer-siteiten moet veranderen. Dekker: “Iedereen roept dat we in Nederland de beste wetenschappers en het beste onderzoek willen, maar het systeem is er niet naar.” En dan vertrekt talent naar het buitenland. Zoals de Nederlan-der Andre Geim. Dekker: “Hij kon enkele jaren geleden in Nederland niet verder groeien en stapte over naar de University of Manchester. In 2010 ontving hij de – gedeelde – Nobelprijs voor de natuur-kunde. Als we het loopbaan-systeem niet aanpassen, raken we goede mensen kwijt.”

De Jonge AkademieUniversiteit moet platter

[ < ]

advies

rendement van talent

rendement van talent – aanbeveling voor m

otiverend en stimulerend loopbaanbeleid – advies de jonge akadem

ie

aanbevelingen voor motiverend en stimulerend loopbaanbeleid

De Jonge Akademie is een zelfstandig onderdeel van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen

d e j o n g e a k a d e m i e

6 magazine januaRi 2011 nO. 4

Φ

Reportage vervolg

Φ Kijk op www.rathenau.nl Rapporten kunt u daar downloaden. U kunt ze ook bestellen door een mail met naam en adres te sturen naar [email protected] Vergeet niet de titel van het rapport te vermelden.

Rathenau nieuws

Energiebesparing is goed. Maar ook als we heel erg ons best doen, heeft Nederland in 2030 veel energie nodig.

Een – in theorie – volledig schone energie-bron als kernfusie is niet beschikbaar voor het jaar 2050. Dus wat doen we als over twintig jaar ons aardgas op begint te raken? Over die vraag buigen Jurgen Ganzevles, Rinie van Est en Monique Riphagen zich in hun boek over de energiebronnen van 2030. “Rond 2030 produceert Groningen drie - kwart minder gas dan nu”, zegt Ganzevles. “Natuurlijk zijn er wel alternatieve vormen van ener gievoorziening, maar die zijn stuk voor stuk controversieel of onzeker. Neem windenergie: bijna niemand wil een windmolen in zijn achtertuin. Ook aan windmolens op zee kleven nadelen: ze ver-kleinen het gebied dat beschikbaar is voor scheepvaart, visserij en defensie.”Zonne-energie is minder omstreden, maar duur. “Er wordt vaak gezegd dat zonne-energie betaalbaar wordt zodra China goedkope zonnepanelen gaat fabriceren”, zegt Ganzevles. “Maar daarmee liggen die panelen nog niet opeens overal in Neder-land op de daken. Bovendien stijgt de energiebehoefte in China ook snel. Dus hebben ze waarschijnlijk veel van die panelen zelf nodig.”

SchaarsteUiteraard blijft het mogelijk om energie op te wekken met kolencentrales. Maar zelfs de beste centrales zorgen voor CO2-uitstoot.

Ook de olievoorraad is niet oneindig en met het toenemen van de schaarste zal de prijs stijgen. Aardgas kan worden geïmporteerd, maar daarmee neemt de afhankelijkheid van Rusland en andere gaslanden toe. Bovendien moet het gas in de Nederlandse bodem worden opgeslagen, wat in de gemeente Bergen tot protest leidde, onder meer vanwege angst voor aardbevingen. En kernenergie, tenslotte, is al sinds de jaren zeventig omstreden.Kortom, er kleven nadelen aan alle vormen van energievoorziening die op de middel-lange termijn beschikbaar zijn. Terwijl daarover volop wordt gediscussieerd blijven we, kuub voor kuub, het Groningse aardgas opstoken.De overheid en de industrie wachten intus-sen af met het doen van grote investeringen, constateert Ganzevles. “Het lijkt er op dat we het energietekort pas willen oplossen als het echt actueel wordt. Maar het invoeren van nieuwe energievormen of van nieuwe vormen van energiebesparing vraagt veel voorbereiding.” Op technisch vlak, maar ook op andere gebieden, zoals wet- en regel-geving. Volgens Ganzevles is het daarom verstandig snel maatregelen te nemen: “Er is veel dis-cussie over de oude en nieuwe vormen van energievoorziening. En elke vorm heeft zijn eigen nadelen. De ideale oplossing bestaat niet: maak een keuze en zoek een manier om met de nadelen van die keuze om te gaan.”

Φ Het rapport ‘Energie in 2030’ met concrete aanbeve-lingen voor de overheid en het bedrijfsleven verschijnt in het voorjaar van 2011.

7magazine januaRi 2011 nO. 4

Φ

7

Waar haalt Nederland in 2030 zijn energie vandaan? Niet meer vooral uit ons eigen aardgas, want dat raakt op. Het Rathenau Instituut onderzoekt alternatieven om in onze energiebehoefte te voorzien.auteuR ROB vOORWinden

Energie in 2030

“Samenleving niet voorbereid op weg vallen Gronings gas”

‘ook aan wind­molens op zee kleven nadelen: ze verkleinen het gebied dat beschikbaar is voor scheepvaart, visserij en defensie’

Stavast

Zwarte gaten en witte dwergen. Planeten-stelsels die miljoenen lichtjaren van ons verwijderd zijn. Kometen die door de ruimte

scheren en de aarde misschien ooit raken of onze dampkring schampen. De kosmologen, astronomen en astrofysici die deze fenomenen onderzoeken kunnen steevast rekenen op onze bewondering. Hetzelfde geldt voorwetenschappers die zich op het piepkleine richten. Pratend over genen, nano-deeltjes, atomen en moleculen vinden ook zij moeiteloos een publiek dat aan hun lippen hangt.

Als het over het afbrokkelende vertrouwen van mensen in de wetenschap gaat, gaat het dan ook nooit over dit soort onderzoek. In de discussies over de maatschappelijke waarde van de weten-schap hoor ik ook nooit iemand vragen naar het nut van sterrenkunde. Of van genetica. De wetenschappers van het hele grote en het allerkleinste staan nog net zo stevig op hun voetstuk als vroeger.

Nee, het is het beleidsgerichte onder-zoek waar burgers vraagtekens bij zetten. Onderzoek zoals wordt gedaan door bijvoorbeeld de planbureaus,het RIVM, de WODC, Rikilt en al die andere instituten die dicht op het beleid en op de macht zitten. En eigenlijk is dat ook vol-komen logisch. Frictie en spanning ontstaan pas als wetenschap raakt aan beleid en politiek en daar-mee aan ons dagelijks leven. Frictie en spanning ontstaan pas als onderzoek ‘de macht’ aanraakt. Op de scheidslijn van wetenschap en samenleving komt innovatie tot stand – maar precies dáár ontstaan ook wrijving en conflict.

Ga maar na: alle spanningen en con-flicten van de afgelopen tijd speelden zich precies op dat grensvlak af. Denk aan innovaties als CO2-opslag en nanofood. Of denk aan gezond-

heidskwesties als de Q-koorts en het HPV-vaccin, waarbij burgers bang waren dat de overheid de belangen van respectievelijk de geitenhouders en de farmaceutische industrie liet prevaleren. Of denk aan al veel langer lopende discussies als die rond kernenergie, vangstverboden en visquota.

Is dat een kwestie van afbrokkelend vertrouwen in de wetenschap? Ik denk het niet. Ik denk dat de burger simpelweg in de gaten heeft gekregen dat beleidsgericht onderzoek een andere, speciale tak van wetenschap is. Een tak die heel veel weg heeft van een heel gewone markt zoals we die uit de commerciële wereld kennen. Een markt waarop kennisbedrijven kennisdiensten aanbieden aan

beleidsmakers die die kennis vervolgens inzet-ten zoals het hen het beste uitkomt. Ik mijd

dan ook liever grote woorden als ‘verlies van vertrouwen in de wetenschap’. Het gaat erom dat burgers deze tak van wetenschap gewoon op waarde zijn gaan schatten. Burgers laten zich op

deze markt – net als op andere markten – domweg geen knollen voor citroe-

nen meer verkopen. Natuurlijk is dat wennen voor de onderzoekers die in dit veld opereren. Maar zij zullen moeten accepteren dat ze een andere taal moeten spreken.

Bij beleidsgerichte kennis hoort een zakelijk vertoog met concrete proposities, leverings-voorwaarden en vooral gedegen

kennis van het beleidsveld waar-aan wordt gerapporteerd. Als

beleidsgerichte wetenschappers zich dat eenmaal realiseren, kunnen we die hele zinloze discussie over het verlies van het vertrouwen in de wetenschap snel afsluiten.

Jan Stamandirecteur Rathenau Instituut

Knollen en citroenen

8 magazine januaRi 2011 nO. 4

Φ

9magazine januaRi 2011 nO. 4

Φ

Wie de discussies in de media volgt, zou het zomaar `kunnen denken: de wetenschap verkeert in crisis. Want burgers, zo valt te lezen, vertrouwen wetenschappers niet meer. Kijk maar naar de debatten rond de klimaat­wetenschappers van het IPCC, CO2­opslag in Barendrecht en de vaccinatie tegen het HPV­virus. Ondertussen hapert de Nederlandse kenniseconomie en klagen onderzoekers dat ze worden gemangeld tussen publicatiedwang en de roep om valorisatie.

In dit nummer van Flux verkennen we de span-ningen en wrijvingen op het raakvlak van wetenschap en samenleving. En op het snijvlak

van wetenschap en beleid. We laten mensen aan het woord die zich op die raakvlakken bewegen en nadenken over wat ze daar signaleren.

Zoals oud-landbouwminister Cees Veerman, als geen ander actief daar waar wetenschap en beleid aan elkaar raken. Hij vindt dat de wetenschap vooral transparanter moet worden. Wetenschappers, zegt hij, hebben nu eenmaal te maken met een samen-leving die kritisch toekijkt. Die zich afvraagt: “wat doen die lui in die witte jassen en die deftige gebou-wen eigenlijk?”

Ook ethica Inez de Beaufort betoogt dat weten-schappers meer verantwoording moeten afleggen over hun werk. Naarmate mensen mondiger wor-den, hebben wetenschappers in toenemende mate de taak hen open en eerlijk voor te lichten, vindt ze. Een lastige taak, maar noodzakelijk.

Jan Staman, directeur van het Rathenau Instituut, spreekt tegen dat de wetenschap vertrouwen ver-liest. Want over welke wetenschap hebben we het eigenlijk? Kosmologen, astronomen en astrofysici kunnen nog steeds steevast op onze bewondering kunnen rekenen. Geen sprake van afnemend vertou-wen. Anders ligt dat bij beleidsgericht onderzoek, dat wordt gedaan door instituten die dicht tegen de

macht aanzitten, zoals de planbureaus. Gek is dat niet, vindt Staman, frictie en spanning ontstaan pas als wetenschap raakt aan beleid en politiek en daar-mee aan ons dagelijks leven.

De auteurs van het Fluxessay betogen dat weten-schappers zich niet langer moeten laten verleiden om hun werk aan de samenleving ‘te verkopen’ met grote beloftes en grandioze vergezichten. Weten-schappers moeten het echte verhaal vertellen en financiers moeten dat belonen.

Natuurlijk pretenderen we in deze Flux niet het laatste woord te zeggen over deze kwesties. Wel proberen we nieuwe gezichtspunten en invals-hoeken in te brengen in de hoop de discussie meer context te geven en te verrijken. We horen graag van u of we daarin zijn geslaagd. En we willen graag weten hoe u aankijkt tegen de thema’s en kwesties die in deze Flux centraal staan. Kortom, laat van u horen!

Antoinette Thijssenhoofdredacteur Flux

Crisis in de wetenschap?

Intro

du

ctie

10 magazine januaRi 2011 nO. 4

Φ

Gevangen in grote beloftes

11magazine januaRi 2011 nO. 4

Φ

[ > ]

Gevangen in grote beloftes

Wat is het maatschappelijk nut van wetenschappelijk onderzoek? Wetenschap­pers beantwoorden die vraag vaak met grote, algemene beloftes. Leuk voor de geldschieters, maar gedoemd om te worden verbroken. Wetenschappers moeten het echte verhaal vertellen en financiers moeten dat belonen, betogen Rinie van Est en Barend van der Meulen van het Rathenau Instituut.

Een medicijn tegen kanker. Een doorbraak in het klimaatprobleem. Verbeterde landbouwgewas-sen die uiteindelijk de hele sociale structuur van

ontwikkelingslanden ten goede komen: zodra weten-schappers hun onderzoek uit de doeken doen voor een groot publiek, draait het al snel uit op dit soort beloftes. En met reden: wetenschappers moeten onderzoeksgeld binnenhalen. Ze weten dat geldschieters een zonnig ver-haal verlangen om hun gift te kunnen motiveren. Dat geldt niet alleen voor burgers die een collectebus van het Diabetesfonds onder de neus krijgen. Ook grote subsidieverstrekkers willen een mooi toekomstbeeld kunnen schetsen. Neem Janez Potoçnik, voormalig EU-commissaris voor onderzoek. Op de homepage over nanotechnologie van de EU motiveert hij de jaarlijkse miljoenen euro’s onderzoeksgeld voor nanotechnolo-gie als volgt: “Het vooruitzicht is dat fundamenteel onderzoek in de nanotechnologie leidt tot succesvolle innovaties. Nanotechnologie kan niet alleen de concur-rentiekracht van onze industrie stimuleren, maar ook nieuwe producten creëren die het leven van onze burgers ten goede zal veranderen – door innovaties in de genees-kunde, milieutechnologie, elektronica of op welk terrein dan ook.” Een idee blijkt het beste te verkopen door het te verbin - den met een aantrekkelijk toekomstbeeld. Wetenschap-pers spelen daar op in. “De moderne onderzoeker is een professional en vooral een ondernemer die bezig is met het verkopen van wetenschap”, stelde hoogleraar inno-vatie en medische technologie Huub Schellekens in het

Financieele Dagblad van 11 september 2010. “En daar-bij past het scheppen van hoge verwachtingen over de mooie toepassingen die al dat onderzoek gaat brengen. Ik maak me daaraan ook schuldig. Ik ben zelf gespeciali-seerd in bijwerkingen van bepaalde typen medicijnen. Als ik een subsidie aanvraag, noem ik ook steeds de hoogste schatting van de narigheid die medicijnen kunnen veroorzaken.”

InbeddingOnderzoek brengt zelden de mooie toepassingen die de onderzoekers voorspellen, constateert Schellekens. Deels komt dit ongetwijfeld doordat wetenschappers hun beloftes te zwaar aanzetten. Maar ook de inrichting en inbedding van de wetenschap werken het realiseren van die mooie maatschappelijke beloftes tegen. Allereerst worden wetenschappers in hun carrière vooral afgerekend op het aantal artikelen dat zij publiceren in goede, peer-reviewed tijdschriften. Veel onderzoekstijd gaat dus zitten in het schrijven van artikelen voor vak-genoten, want publicaties zijn belangrijk voor de status van een wetenschapper – en die status bepaalt deels weer hoe serieus financiers een onderzoeksvoorstel nemen. De peers letten echter niet in eerste instantie op de belofte die een onderzoek inhoudt voor de samen-leving. De dagelijkse drijfveer van een wetenschapper stuurt hem of haar dus niet automatisch in de richting van maatschappelijke relevantie.

GloedvolDaarbij komt dat grotere onderzoekssubsidies in de praktijk worden binnengehaald door aansprekende seniorwetenschappers, die gloedvol uit de doeken kun-nen doen hoe dit onderzoek de maatschappij tot nut zal zijn. Als de onderzoeksgelden eenmaal binnen zijn, zet een senior gewoonlijk een aantal talentvolle jongere

‘een idee blijkt het beste te verkopen door het te verbinden met een aantrekkelijk toekomstbeeld’

Essay

12 magazine januaRi 2011 nO. 4

Φ

onderzoekers op deelgebieden van het onderzoek. Deze jonge onderzoekers leveren wellicht een mooie disserta-tie af, maar de kans is groot dat de maatschappelijke relevantie van het onderzoek uit het zicht verdwijnt. Niet zozeer uit kwade wil, veeleer omdat het blikveld van jon-gere onderzoekers minder breed is en ze bovendien nog niet veel ervaring hebben met het verbinden van weten-schappelijke kennis aan maatschappelijke vragen. Ook de traditie kan tegenwerken. Vooral het interdisci-plinaire onderzoek stelt toepassingen in het vooruitzicht waarvan de samenleving gaat profiteren – onderzoek dat bijvoorbeeld genomics combineert met criminologie, hersenwetenschappen met onderwijskunde of economie met psychologie. Dergelijk onderzoek komt echter moei-zaam van de grond. Deels omdat het lastig is tijd, geld en verantwoordelijkheden over verschillende faculteiten te verdelen. Maar ook omdat wetenschappers die zijn

geschoold in verschillende tradities moeite hebben hun concepten en onderzoeksmethoden op elkaar af te stem-men.Ook financiers weten vaak niet goed hoe ze hun opdrachtgeverschap moeten invullen. Hoewel beslissers in de wetenschap zelf vaak goed wetenschappelijk zijn onderlegd, moeten zij zich een oordeel moeten vormen over de waarde van hooggespecialiseerd onderzoek op een terrein dat gewoonlijk niet het hunne is. Dan is het verleidelijk om een toegankelijke, aansprekende, maar ook nogal algemene belofte over de maatschappelijke relevantie van onderzoek over te nemen als rechtvaardi-ging om het onderzoek te financieren.

WerkelijkheidTenslotte speelt de steeds veranderende maatschap-pelijke werkelijkheid een rol. Prachtig, relevant geacht

Ess

ay ve

rvol

g

[ < ]

Zweedse fabel over energieonderzoekDe Zweedse regering investeerde in de jaren negentig 560 miljoen euro in een stimulerings-programma dat moest leiden tot nieuwe kennis op het terrein van duurzame energie, nieuwe technologische vondsten en de implementatie daarvan. Maar het vijfjarige programma leverde volgens het internationale adviesbureau Technopolis vooral papier en ‘teleurstellend weinig’ concrete proefopstellingen en pilot-projecten op.

Universiteiten bleken de programmagelden vooral in te zetten om de eigen aio’s op te leiden. Met flink wat uitstekende dissertaties als resultaat. De universiteiten waren daar zelf heel content over; zij meten succes nu eenmaal vooral af aan het aantal promotieplekken en publicaties. Het opzetten van projecten waarin teams van postdocon-derzoekers van verschillende universiteiten met elkaar samenwerkten, kreeg minder aandacht. Daardoor ontbrak het volgens Technopolis aan dwarsverbanden tussen verschillende onderzoeken binnen het stimulerings-programma. Deze versnip-pering maakte het voor de programmamanagers moeilijk om bij te sturen en prioriteiten aan te geven.Geheel volgens verwachting vond het toegepaste onder zoek naar duurzame energie vooral plaats op

de R&D-afdelingen van bedrijven. Dit onderzoek leidde ook tot innovaties, die echter meestal voortkwamen uit nieuwe combinaties en toepassingen van bestaande kennis. Dit logenstraft dus het idee dat vooral nieuwe kennis tot innovaties leidt. Slachtoffer en productHet Zweedse energiepro-gramma is volgens Techno-polis ´in niet geringe mate zowel slachtoffer als product van symboolpolitiek geble-ken´. Het zou volgens de con-sultants goed zijn als politici een wat realistischer beeld hebben van wat wetenschap vermag. Onderzoek is en blijft van vitaal belang, maar kan op zichzelf nauwelijks veranderingen bewerkstel-ligen. Of onderzoek tot innovaties leidt, hangt niet alleen af van de capaciteiten van onderzoekers, maar bij-voorbeeld ook van de tech-nologische mogelijkheden

van bedrijven, de beschik-baarheid van investerings-kapitaal, de manieren van belasting heffen, de aard en stabiliteit van regelgeving en de wijze waarop innovaties in de markt worden gezet. In een ‘onvriendelijke context’ sorteert zelfs relevante ken-nis over duurzame energie weinig sociaaleconomische effecten.

Al met al leverde het pro-gramma volgens Technopolis nauwelijks een substantiële bijdrage aan de transitie naar duurzame energie. Onder-zoek domineerde meer dan de bedoeling was. De politici waren daar zelf debet aan, omdat zij allerlei hindernis-sen voor innovaties in stand hielden. Het was voor de opdrachtnemers binnen het Zweedse programma daarom veiliger het geld te besteden aan onderzoek dan aan het naar de markt brengen van innovaties.

www.technopolis-group.com/resources/downloads/reports/362_Svenergy_Final_030625.pdf

13magazine januaRi 2011 nO. 4

Φ

wetenschappelijk onderzoek kan maatschappelijk achterhaald zijn zodra een wetenschapper onderzoeks-resultaten gaat oogsten. Anno 2011 lijkt het bijvoorbeeld heel slim om te investeren in screeningstechnologie die zou kunnen helpen om chronische patiënten langer thuis te kunnen laten wonen. Maar als ideeën over privacy of politieke beslissingen over de omvang van het zorgbud-get veranderen, kan die technologie maatschappelijk alweer overbodig zijn voordat zij goed en wel is gereali-seerd. De werkelijke impact van een wetenschappelijke door-braak is vaak onvoorspelbaar – en toont zich bovendien pas decennia later. Deze onvoorspelbaarheid maakt het voor wetenschappers lastig om aan te geven hoe hun vin-ding gaat bijdragen aan ‘de’ maatschappij. Tegelijk laat die onvoorspelbaarheid veel ruimte voor het fantaseren over schitterende toepassingen.Wetenschappers schetsen vaak grandioze, maar abstracte vergezichten. Waarbij ze niet al te diep ingaan op de manier waarop die vindingen in de praktijk tot het fraaie

maatschappelijke resultaat zullen leiden. Desondanks zouden verreweg de meeste wetenschappers een zinnig antwoord kunnen geven op de vraag naar de relevantie van hun werk – of zij nu fundamenteel onderzoek doen naar een wiskundig probleem, participerend onderzoek verrichten in een probleemwijk of op een ingenieurslab zoeken naar technische innovaties. In de praktijk gijzelen opdrachtgevers en opdracht-nemers in de wetenschap elkaar nu met grote beloftes – die veelal zijn gedoemd om te worden verbroken. Deze beloftes ontnemen ook het zicht op de reële, veelsoortige maatschappelijke toepassingen die wetenschappers wél te bieden hebben. Het zou daarom mooi zijn als wetenschappers de grote woorden achterwege laten en de relevantie van hun onderzoek preciezer, bescheidener en waarachtiger aan-geven. Zij moeten er dan wel op kunnen vertrouwen dat ze van hun opdrachtgevers de ruimte krijgen om meerdere typen antwoorden te geven op de vraag naar maatschappelijke relevantie. Zij moeten kunnen vertrou-wen op politici en beleidsmakers die juist de waarachtige verhalen willen horen en belonen.

Opgetekend door Marjan Slob

De grote beloftes van de hersenwetenschap“Individuele hersenwetenschappers die bij NWO geld aanvragen doen geen grote beloftes om de middelen binnen te halen voor hun onderzoek”, zegt Petra van Alphen, die zich samen met Ira van Keulen op het Rathenau Instituut bezighoudt met hersenwetenschappen. Het is vooral onderzoeksfinancier NWO zelf die grote woorden gebruikt.

Van Alphen bestudeerde alle bij NWO ingediende aanvragen tussen 2002 en 2009 van onderzoekers die een neurotechniek wil-den inzetten. De onderzoekers kunnen in een paragraaf aan het einde van hun aanvraag aangeven wat het maatschappelijk nut is van hun onderzoek. De aanvragers die dat doen, reppen vooral van onderzoek dat state of the art is of ‘nieuw inzicht’ zal bieden. Het is vooral financier NWO zelf die haar natio naal initiatief ‘Hersenen en Cognitie’ met behoorlijk grote woorden rechtvaardigt. Zo spreekt NWO van ‘de belangrijke missie van hersenwetenschappers die de vele her-sengeheimen proberen te ontrafelen’. Het programma ‘creëert waardevolle nieuwe kennis over de hersenen en hun invloed op ons gedrag’ en draagt zo bij aan ‘een betere kwaliteit van leven en een betere samen-leving als geheel’, zo staat te lezen op de website.Grote beloftes zijn soms nodig om geld binnen te halen voor hersenonderzoek,

erkent Peter Hagoort, onder meer directeur van het Centre for Cognitive Neuroimaging en hoofd van een grote onderzoeksgroep. Eerder zei hij tegen het Rathenau Instituut: “Wij hersen wetenschappers concurreren om de centen met bijvoorbeeld sterrenkundigen. Om fondsen aan te trekken moéten we wel zeggen: ‘mijn hersen onderzoek is vreselijk belangrijk’. We staan onder druk om succes-sen te laten zien en dat kan er gemakkelijk toe leiden dat het publiek een overtrokken beeld krijgt van wat wij eigenlijk vermogen.”Van Keulen heeft de indruk dat hersen-wetenschappers ook grotere beloftes doen in hun aanvragen voor de zogenoemde FES-gelden – aardgasgelden die alleen aan-gewend mogen worden voor onderzoek met maatschappelijk nut. Wel houden ook deze wetenschappers inmiddels slagen om de arm. Van Keulen: “Het lijkt erop dat onder-zoekers voorzichtiger zijn geworden in het formuleren van hun beloftes nu hersenweten-schappen zo duidelijk op de kaart staan.”

‘Wetenschappers die zijn geschoold in verschillende tradities hebben moeite hun concepten en onderzoeksmethoden op elkaar af te stemmen’

14 magazine januaRi 2011 nO. 4

Φ

Kritische zelf­reflectie is bestaansrecht

“ik vind het altijd lastig om te spreken over ‘de’ weten­schap en ‘de’ samenleving. de klinisch onderzoeker die iets tegen aids vindt – daar hebben patiënten direct baat bij. terwijl de hoog­leraar sanskriet moeilijk kan volhouden dat ze een maat­schappelijke functie vervult. maar ze moeten er wel alle twee zijn.ik zie ook niet hoe je van onderzoekers kunt eisen dat ze altijd dienstbaar aan ‘de’ samenleving zijn – welk deel van de samenleving dan? tegenwoordig lijkt dat trouwens vooral het bedrijfs­leven. universiteiten krijgen minder geld van het rijk en dat dwingt ze researchinsti­tuut voor het bedrijfsleven te worden. Blijkbaar kan nie­mand zich permitteren niet op deze manier te hoereren. de kritische rol die onder­zoekers kunnen spelen, komt daarmee ernstig in het gedrang. terwijl dat, volgens mij, het belangrijkste is wat ‘de’ wetenschap aan ‘de’ samen­leving te bieden heeft: onafhankelijk onderzoek en kritische reflectie. als ze die niet levert, heeft ze geen bestaansrecht meer.”

Hans van Maanen, freelance wetenschapsjournalist

Niet zeuren over nut onderzoek

“de samenleving mag hoog­gespannen verwachtingen hebben van wetenschap­pers, maar moet niet zeuren over het nut van onderzoek, de toepasbaarheid en de altijd vermeende verspil­ling van belastinggeld. het zijn juist die wetenschap­pers die niet vastzitten in en aan nauw begrensde onderzoeksprojecten met bijbehorende hiërarchieën en vergadermarathons die spannende, inspirerende, onverwachte en baan­brekende resultaten boeken. de wetenschap kent geen grenzen, de wetenschap doorbreekt ze. Laat geleer­den door hun microscopen turen en eindeloos de buik­haren van fruitvliegjes tellen. geef ze die vrijheid en de samenleving zal vroeger of later versteld staan – en er haar voordeel mee doen. Let wel: het is hierbij van belang dat wetenschappers niet alleen met vakgenoten com­municeren, maar hun kennis, passie en nieuwsgierigheid overbrengen aan breed publiek. dat werkt aansteke­lijk, zet aan tot nadenken en kweekt nieuwe wetenschap­pers.”

Kees Moeliker, Ig Nobel-prijswinnaar, European Bureau Chief, Annals of Improbable Research

Nieuwe ideeën leveren nieuwe bedrijvigheid op

“iedere wetenschapper is zich ervan bewust dat hij werkt voor de maatschappij. het probleem is dat ik de voorwaarden zie verslech­teren waaronder de weten­schap toepasbare ideeën voor de samenleving kan genereren.nederland investeert maar matig in fundamenteel onderzoek. daarmee doen we onszelf tekort. Weten­schap is topsport. alleen als je in het jeugdelftal investeert, zul je topspelers krijgen. pas als je voldoende in onderzoek investeert, ontstaan de ideeën om de problemen van de toekomst op te lossen.Wat die ideeën zijn, weet je vooraf niet. Wetenschap­pers hebben nooit de vraag gekregen: ‘doe mij een mo­biele telefoon’. die is vanzelf ontstaan. nieuwe ideeën leveren nieuwe bedrijvig­heid op: postdocs en aio’s die bedrijfjes opstarten. in het verleden hebben inves­teringen in fundamenteel onderzoek aantoonbaar veel toepassingen opgeleverd. denk aan de pc en de cd. het gevaar is reëel dat we, net als in het eredivisievoet­bal, de aansluiting met het buitenland verliezen en dat we op termijn ook gaan ach­terlopen wat economische bedrijvigheid betreft.”

Piet Gros, hoogleraar Bio-macromoleculaire kristallo-grafie aan de Universiteit Utrecht en recent winnaar van de NWO-Spinoza-premie

Geen wonder­middel tegen zelfgekozen domheid

“Wat is wetenschap? zich baseren op feiten en vatbaar zijn en blijven voor beargu­menteerde bestrijding – dat is wetenschap. Wetenschap is nooit af en is ook niet boven alle twijfel verheven. Wetenschap spant zich in de best mogelijke beschrijving, diagnose, interpretatie of oplossing te geven.die nieuwsgierige inspan­ning is haar kracht. Op haar bereidheid naar argumenten en tegenargumenten te luis teren berust haar gezag. ze heeft de waarheid niet in pacht. Wie geen respect wil opbrengen voor feiten en/of redelijke redeneringen, zal wetenschap niet naar waarde schatten. meer dan de helft van de amerikanen is ervan over­tuigd dat de aarde een kleine zesduizend jaar gele­den in zes dagen is gescha­pen. zij zijn ongevoelig voor feiten en argumenten die dat tegenspreken. helaas zijn ze de enige niet. er bestaat geen wonder­middel tegen zelfgekozen domheid. goed onderwijs helpt. Wetenschap ook, mits ze zich toegankelijk en transparant, open en oprecht presenteert. Wan­neer ze te koop is of zichzelf overschreeuwt, gooit ze haar eigen ruiten in.”

Sijbolt Noorda, voorzitter van de Vereniging Samen-werkende Universiteiten (VSNU)

AUTEUR pieteR van den BRand

De

zeep

kist

van

Flu

xWat mag de samenleving verwachten van wetenschappers?

15magazine januaRi 2011 nO. 4

Φ

[ > ]

Interview

Als weinigen beweegt Cees Veerman (1949) zich op het snijvlak van wetenschap

en samenleving. De voormalige CDA-minister van landbouw is al jaren hoogleraar duurzame platte-landsontwikkeling in Tilburg en Wageningen, leidde de Delta-commissie, is voorzitter van

Natuurmonumenten en – sinds vorig jaar – bestuurslid van NWO. In de idyllisch gelegen kantoorvilla waar Veerman zijn bezoek allerhar-telijkst ontvangt, gaat hij er eens goed voor zitten.

De doorsnee burger lijkt de ooit zo hooggewaardeerde kaste

der wetenschappers niet meer te vertrouwen. Waar komt dat vandaan? “De vraag moet zijn: is kennis nog macht? We komen uit de situatie dat de wetenschap ons in staat leek te stellen ons eigen lot te bestemmen. Zodat we niet langer afhankelijk zouden zijn van toevallige omstandigheden en

De wetenschap heeft zich ontpopt tot ‘een nerd in zichzelf’, vindt oud­minister Cees Veerman. “Academici leren niet meer te reflecteren op de gevolgen van hun handelen. Dat wordt door de korte studieduur en de massaliteit van het hoger onderwijs alleen maar erger.”auteuR eLma dRayeR

Cees Veerman wil meer aandacht voor ethiek

“Wetenschap lijdt aan gebrek aan transparantie”

16 magazine januaRi 2011 nO. 4

Φ

natuurkrachten. Geleidelijk werden we arroganter. Dachten we dat we álles in de hand zouden krijgen. Savoir pour prévoir, pour pouvoir.” Begin vorige eeuw was dit positivis-tische denken op zijn hoogtepunt. Veerman memoreert hoe de vader van Max Planck de fysicus Gustav Kirchhoff vroeg wat hij ervan vond als zijn zoon fysica zou studeren. ‘Dat raad ik hem af’, zei Kirchhoff, ‘want de fysica is klaar. We weten nu wel hoe het zit’. De afloop is bekend: zoon Planck sloeg het advies in de wind en zette de wetenschap op de kop met zijn kwantumtheorie.

Toren van BabelVeerman: “De geschiedenis leert ons dat af en toe een zwaai door de Toren van Babel wordt gegeven, zodat we helemaal overnieuw moeten begin-nen. Max Planck is daarvan een voorbeeld, Einstein ook. Sindsdien beseffen we dat wat we weten prin-cipieel voorlopig is.”Maar, zegt Veerman, de wetenschap-pelijke gemeenschap werkt niet zoals Karl Popper wilde: dat je alleen geloof kunt hechten aan een stel-ling zolang die niet is weerlegd en dat je altijd je best moet blijven doen om die te falsificeren. “Dat loopt in de praktijk nogal los. Wetenschap-pers proberen hun stellingen te stutten en zijn nauwelijks bezig ze omver te werpen. Daar heb ik mezelf ook schuldig aan gemaakt. Als twee gegevens niet klopten, zeiden we: dat geldt eigenlijk niet. Dat kwam door de Koreaanse Oorlog. Of een strenge winter. Terwijl juist uitzon-deringen je iets vertellen.”

Heeft de wetenschap het publiek voldoende duidelijk gemaakt dat

er niet zoiets bestaat als de abso-lute waarheid? “Helaas niet. De wetenschap lijdt aan een gebrek aan transparantie en dat komt door twee mechanismen. Weten-schappers moeten zorgen dat ze erkenning krijgen binnen de eigen gemeenschap. Zij willen stijgen op die ladder. Dat kan alleen door een specialisme te kiezen. Dus corres-ponderen ze, bij wijze van spreken, met die drie mensen op de wereld die hen begrijpen. De wetenschap-pelijke gemeenschap is een wereldje in zichzelf, compleet met prijzen en stipendia.”

AtoombomDaarnaast hebben wetenschappers onvoldoende onderkend wat de maatschappelijke gevolgen kunnen zijn van hun ontdekkingen, meent Veerman. “Die zijn dikwijls positief. Kijk naar de medische wetenschap of de landbouwwetenschap. Maar dat er ook negatieve gevolgen kun-nen zijn, hebben ze niet altijd willen doordenken. Einstein kwam pas op hoge leeftijd tot de conclusie dat hij had meegewerkt aan de atoombom. Ben je als wetenschapper dan mede-verantwoordelijk?”

En? “Dat is een kwetsbare vraag. Soms kan de wetenschap niet voor-zien wat op de langere termijn de gevolgen zijn. Om de dood-eenvoudige reden dat zoiets heel moeilijk is. Ik heb in Wageningen gezien hoezeer onderzoekers daar-mee worstelen. De schoolmeester in Friesland die aan gewassen knut-selde, was zich nog niet bewust van de gevolgen. Wij zijn dat wel, dat is het griezelige.”Stel je voor, zegt Veerman, dat je

een gen van bijvoorbeeld suiker-bieten, die geen griep krijgen, in mensen kunt plaatsen zodat die ook geen griep krijgen. “Is dat dan maatschappelijke vooruitgang? Wetenschappers moeten zich reali-seren dat dit soort vragen in the end toch op hun bordje belanden. En dat ze dan niet kunnen zeggen: ik heb dat uitgevonden, ik publiceer erover en verder zoekt u het maar uit.”

Maar je kunt de uitvinder van het mes toch niet aansprakelijk stel-len voor alle moorden die met messen zijn gepleegd. “Dat is me te makkelijk. En de vraag niet eens wíllen stellen, vind ik onaan-vaardbaar. Die vraag moet je je altijd stellen. Want de samenleving neemt het de wetenschap uiteinde-lijk wel kwalijk. Het publiek snapt niet hoe kernenergie werkt, maar het weet terdege dat er afval overblijft dat naar de menselijke maatstaven nooit meer verdwijnt. Dat probleem is door de wetenschap veronacht-zaamd. Ook vanuit een zekere arrogantie: leken begrijpen dat toch niet. Maar de samenleving is anders tegen gezag gaan aankijken.”

De bijdehante burger pikt het niet. “De burger is bijdehand in de zin van: wat doen die lui eigenlijk? Die witte jassen, die deftige gebou-wen, wat gebeurt daar? Vergeet niet: wetenschappers zijn over het algemeen geen begaafde commu-nicatoren. De meesten zijn enorme stuntelaars, die al gauw in vakter-men vervallen. Dat straalt geen vertrouwen uit.”

Geen verkooppraatjeVeerman pleit voor communica-

[ < ]

Inte

rvie

w ve

rvol

g

‘De samenleving is anders tegen gezag gaan aankijken’

[ > ]

17magazine januaRi 2011 nO. 4

Φ

tief handelen: leer de mensen van de wetenschap presentatietechnie-ken. “Niet om een verkooppraatje te houden, maar om duidelijk te maken welk probleem je op het oog hebt, wat je fascinatie is met het onder-werp, waarom je er nú mee bezig bent.”Daarnaast vindt Veerman dat ethiek meer aandacht moet krijgen. “Studen ten moeten een opleiding krijgen in basisethiek. Hoe kom je tot afwegingen? Welke ethische theorieën zijn er sinds de Grieken ontwikkeld? Dat gebeurt wel in de medische faculteit, maar nauwelijks bij andere bètastudies. Heel kort-zichtig. Want de samenleving kijkt kritisch toe. Maken wetenschappers een foutje, dan is het: die bollebozen praten ons gewoon wat aan. Zie de commotie rond de klimaatrapporten van de IPCC.”

Juist klimaatwetenschappers staan weinig open voor twijfel. Zij weigerden het debat aan te gaan met de sceptici. “Dat heeft te maken met de interne wetenschaps-dynamiek. De IPCC groeide uit tot een soort vergadering der gelovi-gen. Geweldig overtuigd van het eigen gelijk. Gefascineerd door de eigen onderzoeksresultaten over het verband tussen CO2-uitstoot en de opwarming van de aarde. En als iemand als Salomon Kroonenberg dan zegt: die opwarming is in de geschiedenis wel vaker vertoond, willen ze dat niet meer horen. Dan wil de wetenschapper alleen nog maar overtuigen en vertoont hij de neiging te overdrijven. Daar heeft hij ook belang bij, voor de continuïteit van zijn bedrijf. Scare them to death, and you get the money.”

18 magazine januaRi 2011 nO. 4

Φ

AutorijdenVervolgens krijgt het debat ook een politiek aspect, zegt Veerman. “ Klimaatwetenschappers leggen de uitkomsten niet gewoon op tafel. Nee, er moet iets gebeuren, vinden ze. Maar de politicus schrikt van de gevolgen. ‘Moet ik de kiezers vertellen dat ze minder moeten autorijden? Dat laat ik nog even zitten, want ik heb nog andere pro-blemen’. Of: ‘die effecten spelen pas op zo’n lange termijn, laat maar’.”De neoliberale burger reageert op zijn beurt gepikeerd. “Die voelt dat de wetenschapper zijn vrijheid wil aantasten. Als de wetenschapper zich vervolgens een beetje vergist – wat heel goed kan – dan zegt hij keihard: ‘O ja? En dat gat in de ozon-laag dan? We zouden toch allemaal huidkanker krijgen? Die Mexicaanse griep? Viel reuze mee. Had dat niet een beetje minder gekund, meneer Osterhaus? Weggegooid geld!’ Intussen vergeet de burger dat die ozonlaag geen probleem meer is, omdat er geen koelkast meer ver-kocht wordt waar die cfk-rommel in zit.”

GezagscrisisUiteraard, zegt Veerman, speelt internet in dit proces een niet te onderschatten rol. “En dat hebben we te weinig beseft. Complottheo-rieën verspreiden zich razendsnel. Dat is slecht voor het aanzien van de wetenschap, helemaal omdat we al kampen met een gezagserosie. Ook de rechterlijke macht, de medische stand en politici hebben er mee te maken. De moderne burger zegt: ‘al die lui doen het uit eigenbelang’. Dat is vreselijk in een democratie. Want democratie is gebaseerd op de veron-

derstelling dat mensen van plan zijn om met elkaar het goede te doen. Het is de grote vraag of we daar gege-ven de omstandigheden nog toe in staat zijn.”

Ziet u een uitweg? “In de Delta-commissie hebben we het anders aangepakt. Eerst hebben we gezegd: ‘wat is er aan de hand’? Toen: ‘met wie gaan we daarover praten’? En vervolgens: ‘hoe krijgen we het in de samenleving gedragen’? We hebben sessies belegd met weten-schappers van over de hele wereld, ook met jonge onderzoekers. Heel inspirerend. Vervolgens heb ik vijf-tig gesprekken gevoerd met opinion leaders. Van Bernard Wientjes tot Agnes Jongerius en met vertegen-woordigers van politieke partijen en belangengroeperingen. Niet met de bedoeling ze om te praten, maar om ze duidelijk te maken: zo kijken wij er tegenaan.”

Heeft dat geholpen? “Enorm. Het was zeer vermoeiend, maar de res-pons was geweldig. Dat er wat moet gebeuren, is nu breed aanvaard. We discussiëren nu verder over de con-crete uitwerking.”

Een voorbeeldige aanpak? “Ik denk dat zo’n project mislukt als je te veel werkt vanuit het weten-schappelijk intellect. Je hebt maat-schappelijke wijsheid nodig. De shortsightedness onder wetenschap-pers is natuurlijk wijdverbreid. Dat moeten we veranderen.”

KwantumtheorieVeerman pleit daarom voor breder opgeleide academici. “Een jurist moet toch van ethiek weten? En

een fysicus moet toch nadenken over zijn maatschappelijke verant-woordelijkheid? Laat studenten in de bachelorfase éérst kennismaken met de geesteswetenschappen en de maatschappijwetenschappen voordat je ze onderdompelt in de kwantumtheorie.”

Vanuit NWO bent u nauw betrok-ken bij de financiering van weten-schappelijk onderzoek. Is er nog voldoende ruimte voor onder-zoek dat minder maatschappelijk relevant is? Of minder sexy? “Gelukkig vinden wij in Nederland nog steeds dat de wetenschap zelf moet beoordelen of iets relevant is. Niettemin vind ik het terecht dat bij NWO de maatschappelijke toe-passing meer in beeld is gekomen. Onderzoek moet zijn afgestemd op wat er in de samenleving speelt en op wat de samenleving vraagt. Als je die twee los wilt blijven zien, droogt de geldstroom uiteindelijk op. Het enige alternatief wordt dan dat het bedrijfsleven het overneemt. In dat geval ben je het stuur helemaal kwijt.”“En vergeet niet: wij geven nog altijd de Spinozapremies weg. Dit jaar is er een gegaan naar classica Ineke Sluiter van de Universiteit Leiden die onderzoek doet naar de antieke ideeën over taal en hun maatschap-pelijke impact. Dat heeft weinig te maken met de noden van nu en we doen dat toch – simpelweg omdat we haar onderzoek belangrijk vin-den voor het begrip van onze cul-tuur. Ik schat dat eenderde van het budget gaat naar zulke projecten.”

[ < ]

Inte

rvie

w ve

rvol

g

‘onderzoek moet zijn afgestemd op wat de samenleving vraagt’

19magazine januaRi 2011 nO. 4

Φ

Nan

omap

De Nano World Map daagt de lezer uit de wereld van nanoproducten te ver-kennen en hun invloed op het dagelijks

leven te bepalen. Producten zijn gerangschikt naar toepassingsgebied, zoals kleding, cosmetica, voeding en farmacie. De meeste zijn in opkomst, sommige bestaan al. Zoals geurvrije sokken en DNA-spray om kostbare spullen te markeren. Andere, zoals kogelvrije T-shirts en condooms van ultrasterk spinnenzijde, bestaan voorlopig alleen in de fantasie van ontwerpers. Een aantal bedacht Niko zelf.

Hoogteverschillen op de kaart geven aan welke problemen producten opwerpen. Ze kunnen privacygevoelig zijn, giftig of onbetrouwbaar. Soms is niet duidelijk wie waarvoor verantwoor-delijk is. Op de kaart zijn verschillende routes uitgestippeld: met militaire producten die te

zijner tijd op de gewone markt verkrijgbaar zijn, met producten voor rijken en met producten voor supersoldaten.

Vegt presenteerde zijn kaart tijdens de Dutch Design Week in oktober 2010 onder het motto ‘design for debate’ als onderdeel van zijn afstu-deeropdracht. Hij vond het een leuke klus. “Voor het eerst heb ik het ontwerpproces doorlopen van tekentafel tot eindproduct.”

De Nano World Map is een coproductie van ont-werpersgroep Next Nature en het Rathenau Instituut. Een deel van de oplage werd verkocht tijdens de Nano Supermarkt, een fictieve super - markt voor nanoproducten van jonge ontwer-pers die was te zien tijdens de Dutch Design Week. Lezers van Flux krijgen de kaart gratis bij deze editie.

Aanschouw de nanowereld

Ziehier de Nano World Map, een denkbeeldige landkaart met ontwikke lingen in de nanotechnologie. De kaart is het afstudeerproject van Niko Vegt, student Industrial Design aan de TU Eindhoven. AUTEUR CLAARTJE DOORENBOs

Het Hendrik Haan­effect

20 magazine januaRi 2011 nO. 4

Φ

Inte

rvie

wHet lijdt geen twijfel: algehele vaccinatie tegen baarmoederhalskanker is verstandig. Toch houden veel ouders hun dochters liever thuis. Geen reden voor paniek, vindt Inez de Beaufort, hoogleraar medische ethiek aan het Erasmus Medisch Centrum Rotterdam. “De meeste mensen zijn heel redelijk. Maar je moet hun angsten wel serieus nemen.’’Auteur Anniek vAn den BrAnd

Inez de Beaufort zat in de commissie van de Gezond-heidsraad die de afwegingen maakte voor het vaccinatieprogramma voor baarmoederhalskanker.

Een lastig verhaal, zegt ze. “Een virus dat seksueel over-draagbaar is en meisjes die nog niet seksueel actief zijn: die combinatie maakte de zaak bij voorbaat bijzonder en ingewikkeld. Want de jongens, die het virus kunnen doorgeven, vaccineer je niet. Bovendien zijn er meer virussen die baarmoederhalskanker kunnen veroorzaken – de bescherming is dus niet honderd procent. Dat moet je allemaal uitleggen. Aan de ouders, aan de meisjes.’’Daarbij: een vaccinatie tegen baarmoederhalskanker is iets anders dan een prik tegen polio. Bij polio moet je een bepaalde vaccinatiegraad halen om ook niet-gevaccineer-den te beschermen. Bij baarmoederhalskanker ligt dat ingewikkelder. Vooropgesteld: het is het goed recht van ouders de prik voor hun dochters te weigeren, vindt De Beaufort: “Je moet respecteren dat sommige mensen zichzelf en hun kinderen niet laten vaccineren op grond van religieuze overwegingen. Het is goed dat mensen de optie hebben te weigeren, zonder tekst en uitleg te hoeven geven. Ik heb er wel problemen mee als mensen de vaccinatie wei-geren op grond van verhalen die kant noch wal raken.”Ouders zijn kwetsbaar als het op hun kinderen aankomt, zegt De Beaufort. En daarmee beïnvloedbaar. “Iedere

ouder wil het beste voor zijn kind. Maar zeker nu ieder-een internet heeft, is het lastig de juiste informatie te scheiden van de onjuiste. En vaccinaties kunnen bijwer-kingen hebben – heel zelden, maar toch: het komt voor. Die meiden van twaalf gingen elkaar enge verhalen mailen. Dan krijg je het, wat ik noem, ‘Hendrik Haan uit Koog aan de Zaan-effect’. In het eerste couplet van dat liedje van Annie M.G. Schmidt laat Hendrik de kraan open staan en is de keuken een beetje nat. Aan het einde van het verhaal is het hele land ondergelopen.’’

Lastig toevalToch had De Beaufort niet zien aankomen dat de weer-stand tegen het baarmoederhalskankervaccin zó groot zou zijn. “Op sommige dingen heb je geen grip. De vacci natie tegen de Mexicaanse griep kwam er doorheen – dat was toeval, maar lastig toeval. Er werd gesuggereerd dat Nederland miljoenen griepvaccins insloeg, omdat de farmaceutische industrie grote belangen had en de onderzoekers daar baat bij zouden hebben. Niets van dat alles is bewezen, maar krijg zo’n gerucht de wereld maar eens uit. En stel je voor dat er wél een pandemie was uit-gebroken en Nederland had niet genoeg vaccins gehad. Dan was daar – terecht – enorme kritiek op geweest.’’Veel mensen staan nu eenmaal wantrouwig tegenover wetenschappelijke vooruitgang, constateert De Beaufort. “Ik vermoed dat dat mede wordt gevoed door de angst voor het onbekende. Zelf ben ik een relatieve techno-optimist. Maar ik zie wel de zorgen van mensen die bang zijn voor nanotechnologie, synthetisch genoom en andere wetenschappelijke en technologische ontwikke-lingen. Het is nieuw, het is onbekend en dus is het eng.”

Zure melkDaar is weinig aan te doen, meent de Beaufort. Angst voor nieuwe ontwikkelingen en nieuwe technieken is van alle tijden. “In het begin van de negentiende eeuw

‘iedere ouder wil het beste voor zijn kind. Maar zeker nu iedereen internet heeft, is het lastig de juiste informatie te scheiden van de onjuiste’

Het Hendrik Haan­effect

21magazine januaRi 2011 nO. 4

Φ

waren de mensen bang voor de trein. De koeien zouden er zure melk van gaan geven. Later kreeg je verhalen over enge straling uit magnetrons, kankerverwekkend aspar-taam en hersentumoren door mobieltjes. Tegelijkertijd zie je dat die angsten ook weer wegebben. De trein rijdt al meer dan anderhalve eeuw. En wie heeft er tegenwoor-dig géén magnetron en mobiele telefoon?’’Naarmate mensen mondiger worden, hebben weten-schappers in toenemende mate de taak hen open en eerlijk voor te lichten, zegt de hoogleraar. “Wetenschap-pers moeten niet langer denken dat hun werk erop zit als ze een mooi vaccin of een prachtige technologie hebben ontwikkeld. Zij moeten zich er rekenschap van geven hoe mensen hun uitvinding ervaren. Natuurlijk is dat

lastig, zeker als je wordt zwartgemaakt of weggezet als een halve gare.”Blijf steeds weer begrip opbrengen voor je tegenstanders, adviseert De Beaufort. “Je moet opnieuw en opnieuw en opnieuw uitleggen hoe de zaak in elkaar zit. Je moet stukken schrijven in de krant, aanschuiven bij televisie-programma’s. Dat hoort ook bij je werk of je het nu leuk vindt of niet. Informeer de mensen eerlijk en betrek het publiek bij het debat. Het gros van de bevolking is echt wel voor rede vatbaar.”

‘Naarmate mensen mondiger worden, hebben weten schap pers in toenemende mate de taak hen open en eerlijk voor te lichten’

22 magazine januaRi 2011 nO. 4

Φ

On

der

zoek Publiek verleiden tot debat

Hoe denken mensen over technologie? Het lijkt een vertrouwde vraag voor het Rathenau Insti-tuut, erkent hoofd communicatie Antoinette

Thijssen. “Maar meestal richten we ons op specifieke technologieën. Wat vinden mensen van CO2-opslag of sociale robots? Het leek ons nuttig te onderzoeken hoe mensen denken over wetenschap en technologie in het algemeen.”Hoofd Technology Assessment Frans Brom: “Ons doel is: meningsvorming stimuleren. Het gaat ons dus niet om een momentopname – we zijn geen opiniepeilers. Wij willen de dynamiek achter meningsvorming achter-halen: hoe ontwikkelen meningen zich?”Hoe denken Nederlanders over technologie? Bureau Veldkamp zocht het antwoord op die vraag. Onderzoe-ker Dieter Verhue: “We wilden weten of de Nederlandse bevolking is op te delen in groepen met een vergelijk-bare basishouding tegenover technologie. We hebben die groepen niet vooraf gedefinieerd, maar hoopten dat ze zouden opdoemen uit het onderzoek. Dat bestond uit focusgroepgesprekken en een enquête van veertig vragen onder bijna 1.200 mensen.”

Meer welvaartDe belangrijkste uitkomsten: technologie heeft bij een ruime meerderheid een behoorlijk goede reputatie. Het leidt tot meer welvaart en vergroot de kansen op per-soonlijke ontwikkelingen, aldus de ondervraagden. Maar mensen maken zich ook zorgen: we worden te afhanke-lijk van technologie. En: onze privacy is in het geding. Ongeveer de helft van de respondenten ziet in nieuwe technologie ‘veel voordelen’, de andere helft juist ‘weinig voordelen’. Ook vindt ongeveer de helft dat de ontwik-keling van nieuwe technologieën vraagt om regulering, terwijl de andere helft meer neigt naar laissez-faire. In totaal tekenen zich vier groepen af van ongeveer gelijke omvang. De ambassadeurs zien veel technologi-

sche vooruitgang, die ze liever niet wensen te reguleren. De functionalisten erkennen de voordelen, maar wen-sen regulering. De bezorgden zien – naast voordelen – belangrijke nadelen en willen die met regulering voor-komen. De sceptici tenslotte verwachten weinig heil van technologie, maar zien ook weinig in het stellen van grenzen aan de ontwikkeling ervan.Thijssen en Brom benadrukken dat mensen zich niet in een ‘grove mal’ laten persen. “Mensen zijn nooit alleen sceptisch of functionalist. De meesten vertonen kenmer-ken van verschillende ideaaltypes. Daardoor kunnen ze vruchtbaar met elkaar in gesprek. Goed nieuws, want daar streven we tenslotte naar.”

InternetHet onderzoekt pretendeert overigens niet volledig representatief te zijn, al is de spreiding in veel opzichten (zoals politieke voorkeur, leeftijd en opleidingsniveau) groot. Zo zouden er meer bezorgden en sceptici kunnen zijn dan nu lijkt (22 respectievelijk 28 procent), omdat de enquête is afgenomen via internet. En mensen die bezorgd of sceptisch zijn over moderne technologie heb-ben – waarschijnlijk – minder vaak toegang tot internet. Duidelijk is wel dat opleidingsniveau mede het stand-punt van mensen over technologie bepaalt. “Lager opgeleiden hebben misschien eerder het gevoel dat ze geen greep hebben op technologische vernieu-wingen”, zegt Thijssen. Ze citeert een NRC-artikel (Onbetrouwbare betweters, 4 september 2010): “ Wan-trouwen in de wetenschap gaat samen met een hoge mate van onbehagen en onzekerheid bij lager -

Hoe kijken Nederlanders naar technologie? Het Rathenau Instituut liet het onderzoeken en identificeerde vier ‘basishoudingen’: ambassadeurs, functionalisten, bezorgden en sceptici. Het opleidingsniveau is een belangrijke factor in de manier waarop mensen naar technologie kijken. auteuR gastOn dORRen

Lager opgeleiden meest sceptisch over technologie

‘Mensen zijn nooit alleen sceptisch of functionalist. De meesten vertonen kenmerken van verschillende ideaaltypes’

23magazine januaRi 2011 nO. 4

Φ

[ > ]

Publiek verleiden tot debatgeschoolden. Zij kunnen het tempo van de kennis -maatschappij niet bijbenen en beschouwen wetenschap-pers als leden van ‘de elite die alles bedisselt’.”

BedreigendBrom. “Lageropgeleiden ervaren technologie misschien eerder als bedreigend. Hogeropgeleiden kunnen makke- lijker informatie vinden én begrijpen. Ze hebben boven-dien meer geld om producten te kopen zonder een technologie die ze niet vertrouwen. Laagopgeleiden zijn dus niet zozeer sceptisch, maar kwetsbaar.”Door hun geringe belangstelling voor technologie én maatschappelijke debatten loopt de (grote) groep lager-opgeleiden het meeste risico om niet aan bod te komen in het debat. Daar moet het Rathenau Instituut alert op zijn, vindt Brom. “Ons instituut heeft zelf een acade-mische populatie. Laagopgeleiden met een sceptische basishouding vind je bij ons niet of nauwelijks. We heb-ben denk ik wel een aantal bezorgden, maar die groep laat in het maatschappelijk debat sowieso van zich horen. De meeste mensen hier in huis zijn waarschijnlijk func-

tionalist. En ambassadeurs vind je bij ons ook genoeg.”Zelf rekent Brom zich tot die laatste groep. “Maar ik ben geen kritiekloze techniekgelovige. Wel zie ik vooral de voordelen en twijfel ik over het nut van regulering. Waarbij je overigens als vervolgvraag kunt stellen: wat voor regulering? Door de overheid? Zelfregulering? En daar verlaat je meteen de vier simpele types en til je de discussie een niveau hoger.”

ArgumentenHet rapport van Bureau Veldkamp geeft concrete adviezen hoe het Rathenau Instituut de vier groepen kan betrekken bij technologiediscussies. De functiona-listen hebben, als enige groep, uit zichzelf al een lichte neiging dat te doen. De ambassadeurs zijn gevoelig voor het argument dat ze bij anderen bezwaren kunnen wegnemen. De bezorgden kunnen worden uitgeno-digd om over ethische aspecten mee te praten – die interesseren hen meer dan de technische kant. De moei-lijkste groep, de sceptici, kan worden benaderd door het potentiële effect van technologie op hun eigen leven te

24 magazine januaRi 2011 nO. 4

Φ

On

der

zoek

verv

olg

onderstrepen. “Bruikbare adviezen”, oordeelt Brom, “maar erg instrumenteel. Uiteindelijk gaat het erom dat de groepen met elkaar in gesprek brengen en dat ze hun beginhouding overstijgen.”Een moeilijke opgave, want geen van de vier groepen voelt veel aandrang om mee te praten over techno-logisch-maatschappelijke kwesties. Thijssen: “Veel mensen zappen weg als het op tv over wetenschap of techniek gaat. Het Rathenau Instituut kan zich dus niet beperken tot het ‘zenden’ van informatie. We moeten mensen blijven verleiden, met speelse en interactieve communicatievormen en door een link te leggen met het dagelijks leven.” Dat doet het Rathenau Instituut bijvoorbeeld door bij een debat over robots een voetbalwedstrijd met robothondjes te organiseren. “En op de Amsterdamse Uitmarkt hebben we twee gebodypainte acteurs, als robot en als avatar, het publiek laten ondervragen over technologiedilemma’s.”

MeningsvormingOpvallend is dat, hoewel de respondenten zelf weinig behoefte hebben aan deelname, ze publieke debatten over technologie toejuichen. “Mensen vinden de open-

bare meningsvorming over technologie belangrijk. Het is naar mijn idee niet per se onlogisch dat ze vervolgens zelf niet mee willen doen. Ik vind ook dingen belangrijk waar ik desondanks liever geen tijd in steek.” En Brom: “Ik ben al blij dat ze die meningsvorming belangrijk vinden! Het betekent dat het in hun ogen zinnig is wat we doen.”Thijssen heeft een paar focusgroepgesprekken bij-gewoond. “Die volgden spontaan een vast patroon. De eerste tien minuten waren één grote lofzang op de voor-uitgang en op wat er allemaal kan. Dan kwamen de eerste voorzichtige bezwaren, bijvoorbeeld op privacygebied. En dan was het hek van de dam en volgden nog veel meer bezwaren. Op een avond hoorde je vaak spontaan alle argumenten voorbijkomen die wij in onze wetenschap-pelijke rapporten ook gebruiken. Dat was geweldig om te zien.”

[ < ]

‘We moeten mensen blijven verleiden, met speelse en inter­actieve communicatievormen en door een link te leggen met het dagelijks leven’

[ < ]

25magazine januaRi 2011 nO. 4

Φ

Burgers en technologie“Onze eerste kleindochter is bijna twee maanden te vroeg geboren, na een zwangerschapsvergiftiging. Dankzij de moderne techniek konden ze het kind halen, met een redelijke kans op overleven. Ze woog maar 1800 gram, maar we hebben een prachtige kleindochter. Mijn gevoel is: techniek doet leven.”Haye (drie kinderen, enkele kleinkinderen, ex-welzijns-werker, ex-wethouder) “Ik vind dat doorgeschoten techniek. Zestien weken zwangerschap en dan houden ze het nóg in leven. Ze kunnen ontzettend veel, maar ik heb ontzettend medelijden met zo’n kindje en met die ouders. Dertig jaar geleden zou het kindje zijn overleden en hadden ze een volgend kindje gekregen. De ellende die dit allemaal met zich meebrengt!”Maya (getrouwd, vijf kinderen, sociale academie gedaan, huisvrouw, kerkelijk actief)

“Moet de overheid dan bepalen vanaf hoeveel weken een kind mag blijven leven, wat de minimale leeftijd in weken is om het in de couveuse of wat dan ook te leggen of om dat niet te doen?”Wouter (getrouwd, geen kinderen, organisatie-adviseur)

“Ik heb een nichtje dat met 26 weken is geboren. Dat hebben ze kunnen behouden. Iedereen zei: ‘nou, dat kan niet’. Maar ze wordt binnenkort twee jaar, dus het kan wel. Dat is dan toch een verworvenheid. Zo’n baby’tje in een couveuse ziet er niet uit, het ziet er niet menselijk uit. Maar ik ben blij dat mijn nichtje er is. Het is goed dat die technologie er is.”Liesbeth (alleenstaand, twee dochters, één kleinkind; enquêtrice en horecamedewerkster)

Bovenstaande uitspraken zijn gedaan door deelnemers aan de focusgroepgesprekken die zijn gehouden in het kader van het besproken onderzoek naar burgerperspectieven op technologie.

Denkers en technologie“Bèta-wetenschappers die vergroeid zijn met hun prachtige technologie vinden het moeilijk voor te stel-len dat een vinding weerstand zou kunnen oproepen. Daarom moet je in een zeer vroeg stadium contact zoeken met het publiek. (...) Het publiek weet heus wel dat wetenschappers fouten maken.” Hedwig te Molder, hoogleraar ‘communicatie over wetenschap en technologie’, Twente (in: UTNieuws, 23 september 2010).

“Iedereen wordt geacht een mening te hebben over zaken waar hij totaal geen verstand van heeft, bijvoor-beeld over genetisch gemodificeerd voedsel, waar zo ontzettend veel onzin over wordt beweerd.” Bas Haring, bijzonder hoogleraar ‘publiek begrip van wetenschap’ in Leiden (in: Observant, 7 oktober 2010).

“Er is een tweedeling aan het ontstaan tussen mensen die wel en niet hebben geleerd met informatie om te gaan. De laatste groep is zeer wantrouwend.” Paul Schnabel, directeur Sociaal en Cultureel Plan-bureau (tijdschrift Milieu, nr. 6, 2010).

De Britse wetenschapshistoricus Simon Schaffer, winnaar van de Erasmusprijs in 2005, wees op de spanning tussen wetenschap en democratie. Enerzijds wordt de samenleving ingewikkelder, waardoor bur-gers steeds meer op experts moeten vertrouwen. Anderzijds wordt de samenleving democratischer en telt de mening van elke burger even zwaar. Het stemt mondige burgers onbehaaglijk dat zij zo afhankelijk zijn geworden van andermans deskundigheid. Daar-door flakkert het verzet bij tijd en wijle op, denkt Schaffer, vooral in kwesties die mensen direct raken, zoals gezondheid en voeding.(de Volkskrant, 14 november 2009).

26 magazine januaRi 2011 nO. 4

Φ

De drempel tussen pure wetenschap en samenleving lijkt moeilijk te slechten. Wetenschappers willen publiceren en praktijkmensen vinden kennis maar een vies woord, zo heet het. Onzin, blijkt uit de succesverhalen.auteuR pieteR van den BRand

Rep

orta

ge

Het is waar, zegt hoogleraar milieueconomie Aart de Zeeuw: wetenschap-

pers sluiten zich te vaak op in hun ivoren toren en communiceren alleen met elkaar. Jammer, vindt de wetenschappelijk directeur van het Tilburg Sustainability Center, dat de duurzaamheidsexpertise van de Brabantse universiteit nadruk-kelijk in de buitenwereld aan de man wil brengen. “De wetenschap

moet de luiken juist wijd open zet-ten. De samenleving heeft veel baat bij onze kennis. Adviezen met een wetenschappelijk basis zijn het waardevolst en de wetenschapper is de beste consultant. Wetenschap is innovatief en creatief en lijdt niet onder de waan van de dag.”Maar de Zeeuw geeft toe: het is bepaald nog geen automatisme dat wetenschappelijke kennis landt in de maatschappij. Daarvoor is een

wederzijdse inspanning nodig. “Onderzoekers moeten om te begin-nen in gewone mensentaal spreken. Het is niet handig met wiskundige

Wetenschap meets samenleving

‘een wetenschapper die zijn onderzoek niet aan zijn eigen moeder uit kan leggen, is niet goed bezig’

[ > ]

27magazine januaRi 2011 nO. 4

Φ

Wetenschap meets samenlevingmodellen aan te komen zetten. Een wetenschapper die zijn onderzoek niet aan zijn eigen moeder uit kan leggen, is niet goed bezig.”

PraktijkmensenAan de andere kant zitten de prak-tijkmensen. Die mogen, vindt De Zeeuw, best meer moeite doen wetenschappelijke kennis tot zich te nemen. Hij herinnert zich als de dag van gister dat tijdens de presen-tatie van het eindrapport van het onderzoeksprogramma ‘Milieu & Economie’ op het ministerie van Economische Zaken ambtenaren half zaten te slapen. “Op hun ver-zoek hadden we onze inzichten al ingekort in een position paper. Maar dat vonden ze nog te lang. Kon het

niet op één pagina? Niet bepaald inspirerend. We hadden vier jaar aan ons rapport gewerkt.” Positiever was de ervaring van De Zeeuw met de mede door de Tilburgse universiteit o ntwikkelde discontovoet voor het bepalen van kosten en baten bij milieu-inves-teringen. “We hadden de tijd geno men al die moeilijke formules toegankelijk te maken voor de buitenwacht. In Den Haag is ons instrument omarmd. Toenmalig minister Bos gaf de opdracht tot invoering bij de gehele rijksoverheid over te gaan.”

KaartenIntensieve kennisuitwisseling kan tot een kruisbestuiving leiden tussen

wetenschappers en beleidsmakers, weet Hasse Goosen, projectleider klimaatverandering en -adaptatie bij het Wageningse onderzoeksinsti-tuut Alterra. Goosen is betrokken bij de onderzoeksprogramma’s ‘ Klimaat voor Ruimte’ en ‘Kennis voor Klimaat’. Niet alleen het ontwikke-len van generieke kennis maar deze kennis ook toepasbaar maken is het doel van deze programma’s. Een concreet instrument is de ‘Klimaat effectatlas’, waarmee provincies de gevolgen van de klimaatverandering voor hun grond-gebied kunnen overzien. “Kaarten werken goed bij ruimtelijk ont-wikkelaars. Ze denken bij wijze van spreken in kaarten”, zegt Goo-sen. “Voor ons als wetenschappers

‘Voor weten­schap pers is het interessant hun klimaat kennis toe te passen in een real life situatie, waarin ze gegevens van lokale experts en praktijkmensen’ krijgen aangereikt’

[ > ]

28 magazine januaRi 2011 nO. 4

Φ

was het interessant de bestaande klimaat modellen van het nationale schaalniveau naar de provinciale schaal te brengen. Op basis van die kennis kunnen de provincies beleid maken. Zodra we weer een nieuwe kaart klaar hadden, gingen we met de provinciale ambtenaren om tafel. De helft van de tijd ging op aan over-leg. Dat is veel. Normaliter gaat 80 procent van de tijd op aan onder-zoek. De wetenschapper krijgt een vraagstelling aangereikt, trekt zich een jaar of langer terug en komt met zijn bevindingen. Nu konden we gaandeweg de vragen van de beleids-makers beantwoorden.”

GeshoptRob Roggema was project manager van het onderzoeksproject ‘Hotspot Klimaatbestendig Groningen’. De komst van het nieuwe provin ciale omgevingsplan werd aangegrepen om klimaatadaptatie een belang-rijke rol te laten spelen in de ruim -telijke ambities van de provincie. “Wij hebben nogal wat geshopt in de vier klimaatscenario’s van het KNMI. Dat deden we door juist die elemen ten eruit te halen die voor de praktijk relevant waren”, laat hij via een Skype-verbinding van-uit het Australische Melbourne weten. Als visiting fellow gebruikt de voormalig medewerker van de pro-vincie Groningen de in eigen land vergaarde kennis daar aan de univer-siteit. “Voor het verzinnen van een robuuste kustverdediging gingen we uit van het meest extreme en hypo-thetische scenario, namelijk dat Groenland volledig is afgesmolten. Voor het ontwikkelen van een opti-maal aangepaste landbouw kozen we voor zomers die flink droger zou-den worden. In werkelijkheid zijn dit de meest extreme verwachtin-gen, waardoor onze oplossingen ook bij minder grote veranderingen altijd robuust zijn. Dat is belangrijk,

niet alleen voor bestuurders maar ook voor bijvoorbeeld de boeren. Wetenschappelijk gezien is dat niet helemaal recht in de leer. De KNMI-scenario’s zijn immers alle vier even waarschijnlijk.”

Real lifeDe betrokken wetenschappers uit het Klimaat voor Ruimteprogramma konden in het project prima hun ei kwijt, aldus Roggema. “Voor weten-schappers is het interessant hun klimaatkennis toe te passen in een real life situatie, waarin ze gegevens van lokale experts en praktijkmen-sen krijgen aangereikt. Voor die laatsten vormt de wetenschappelijke kennis een eyeopener, omdat ze niet precies weten hoe de klimaat-effecten lokaal zouden kunnen uitwerken.” Gezamenlijk werd gezocht naar creatieve oplossingen om de provin-cie zo klimaatbestendig mogelijk te ontwerpen. Volgens Roggema accentueerden de onderlinge ver-houdingen niet de verschillen maar juist de overeenkomsten in het geza-menlijk zoeken naar de beste kennis voor het gegeven probleem. “Er was ook absoluut geen taalbarrière. Wetenschappers leven zeker niet in een ivoren toren. Een buitenstaan-der zou niet eens in de gaten hebben gehad wie wetenschapper was en wie niet.”Frank van Lamoen, coördinator klimaatadaptatie en Duurzame Ontwikkeling van de provincie Noord-Brabant, herkent dat wel. “Het is de vraag of het echt gescheiden werelden zijn. Er zijn wetenschappers die beleidsmaker zijn geweest, maar ook beleids-makers met een wetenschappelijke

achtergrond en zelfs een promotie.”Toch, zegt hij, verschilt de bele-vings wereld. “De praktijk wil kant-en-klare oplossingen, liefst morgen. Traditioneel is de weten-schap niet op de maatschappij gericht, maar op fundamenteel onderzoek. Wetenschappers hebben cofinanciering nodig. Als overheids-partij dragen wij bij. Maar: voor wat hoort wat. Wij bepalen wat interes-sante onderzoeksobjecten zijn. Het is vervolgens een kwestie van onder-handelen om het voor beide partijen aantrekkelijk te maken. Onderhan-delen kan geen kwaad. Je moet je verdiepen in elkaars drijfveren. Dat helpt bij het slechten van barrières.”

Rep

orta

ge ve

rvol

g

‘De praktijk wil kant­en­klare oplossingen, liefst morgen’

KenniscocreatieOnderzoekers Femke Merkx, Dennis Roks en Tjerk Wardenaar van het Rathenau Instituut onderzochten op welke wijze maatschappelijke impact van wetenschappelijk onderzoek tot stand wordt gebracht binnen klimaatonderzoeksprogramma’s.

Kennisvraag en kennisaanbod blij-ken niet altijd goed op elkaar aan te sluiten. Samenwerking tussen onderzoekers en kennisgebruikers is dan van belang. In zogenaamde ‘kenniscocreatieprojecten’ zijn kennis gebruikers betrokken bij de opzet en soms ook bij de uitvoering van het onderzoek. Wanneer er sprake is van kennis-cocreatie, blijkt de (verwachte) maatschappelijke impact van een project groter te zijn dan wanneer ‘kenniscocreatie’ ontbreekt. Een onderzoeksrapport van Merkx, Roks en Wardenaar met eerste onderzoeksresultaten verschijnt begin 2011. In vervolgonderzoek zal een internationale vergelijking worden gemaakt. Hoe organiseren andere landen onderzoek zodat maatschappelijke impact tot stand wordt gebracht? En wat kunnen we daar van leren?

29magazine januaRi 2011 nO. 4

Φ

Zuidplaspolder

Open blik doet wonderenBouwen in het laagste punt van ons land? Dat is de zondvloed opzoeken, luidde de kern van de kritiek op de plannen om in de Zuidplaspolder bij Gouda te gaan bouwen op 6,74 meter onder NAP. Naast het reguliere planproces van structuurvisie en bestemmingsplan ging daarom een onderzoek van start om de kernvragen te beantwoorden: is bouwen op deze plek wel mogelijk vanwege de klimaatverandering? En zo ja: wat moet er allemaal uit de kast om er klimaatbestendig te bouwen?

Wetenschappers van drie universi -tei ten en medewerkers van water-schap pen, gemeenten en de milieu federatie gingen binnen het Xplorelab, de ‘innovatiewerkplaats’ van de provincie Zuid-Holland, samen op zoek naar de antwoorden. Het antwoord op de eerste vraag was positief. Bij een doorbraak van de dijken aan de Hollandse IJssel zou het waterpeil slechts 1,30 meter stijgen. “Dus niet het hele gebied zou onder water komen te staan”, zegt project-leider Marco van Steekelenburg van de provincie Zuid-Holland. “Met de hulp van de wetenschap hebben we hard kunnen maken dat het restrisico verwaarloosbaar is. De kritiek is sinds-dien verstomd.”

Ook de mogelijkheden van klimaat-bestendig bouwen kwamen in beeld, bijvoorbeeld door de wegen in het gebied als dijk in te richten. Uit een

enquête, uitgevoerd door de VU in Amsterdam, bleek dat de bewoners in het gebied bereid zijn te betalen voor een duurzame, klimaatbesten-dige ontwikkeling van de Zuidplas. “ Uiteindelijk zijn de maatschappe-lijk baten hoger dan de technische kosten.”

De opzet van het onderzoek was nadrukkelijk dat de beleidsmakers, niet gehinderd door de politieke realiteit, met een open blik creatieve en innovatieve oplossingen mochten bedenken, daarbij geholpen door de wetenschap. In het begin ging de samenwerking stroef, geeft Van Steekelenburg toe. “Met de theore tische klimaatmodellen konden we helemaal niets. Het doorrekenen ervan was daarentegen wel nuttig. Een van de wetenschappers heeft de regenwatermodellen specifiek voor de Zuidplas gemodelleerd.

Daar hebben we veel aan gehad. Het reguliere planproces kan deze vragen niet aan. Ruimtelijk planners richten zich op een horizon van tien jaar. Klimaatverandering treedt op over een periode van honderd jaar. Binnen Xplorelab hebben we de ruimte kun-nen creëren om met de klimaatvragen om te gaan. In het reguliere proces heeft iedereen zijn eigen pet op. In ons project werd iedereen uitgedaagd van zijn eilandje af te komen. Dat pakte positief uit. We waren in staat kennissprongen te maken. Ideeën met meerdere vaders zijn nou eenmaal sterker.

Φ Bovenstaande publicaties zijn (binnenkort) verkrijgbaar bij het Rathenau Instituut. U kunt ze downloaden of bestellen. Kijk op onze website www.rathenau.nl onder ‘Publicaties’.

30 magazine januaRi 2011 nO. 4

Φ

Meer weten?Ein

de

do

ssie

r

Burgerperspectieven op technologie Onderzoek door Bureau Veldkamp in opdracht van het Rathenau Instituut. Het rapport verschijnt begin dit jaar.

Focus en massaE. Horlings & P. van den Besselaar. Den Haag: Rathenau Instituut, 2010.

Human enhancementBegin dit jaar verschijnt het eindrapport, waarin argumenten, afwegingen en standpunten van het Nederlands publiek in kaart zijn gebracht op basis van focusgroeponderzoek. Het rapport dient als basis voor een advies aan het parlement en moet een bijdrage leveren aan het maatschappelijk debat over mens-verbetertechnologieën.

sociale robotsBegin dit jaar komt het rapport ‘Robots onder de men-sen’ uit, over robots in huishouden, defensie, politie, transport en zorg. Het rapport is voor experts, politici en beleidsmakers. Er wordt ook een publieksversie uitgebracht.

spinozadebattenNWO organiseert samen met Paard van Troje, NRC Next en het Rathenau Instituut Spinoza te Paard. Onder het motto ‘ongehoorde kennis’ verkennen winnaars van de NWO-Spinozapremie in het Haagse poppodium Paard van Troje de grenzen van de wetenschap.

Voorwaarden voor vaccineren Naar aanleiding van een vertrouwenscrisis tussen (een groep) burgers en experts, die resulteerde in een lage opkomst voor de inenting tegen het HPV-virus, onder-zoekt het Rathenau Instituut aan welke voorwaarden een modern mandaat tot vaccineren moet voldoen.

BiosecurityDe veiligheid van wetenschappelijk onderzoek wordt geborgd met gedragscodes, veiligheidsvoorschriften en veiligheidsregels. De snelle ontwikkeling van de levenswetenschappen biedt waarschijnlijk nieuwe mogelijkheden voor misbruik en het is de vraag of deze manieren dan nog wel effectief zijn. Dit jaar brengt het Rathenau Instituut hierover een rapport uit.

eriC: evalueren van research in context In 2010 zijn workshops georganiseerd voor weten-schappers over het meten van de maatschappelijke waarde van onderzoek. ERiC is een gezamenlijk project van het Rathenau Instituut, KNAW, VSNU, NWO en de HBO-raad.

Kennis voor klimaatHet Rathenau instituut is betrokken bij het nationale programma ‘Kennis voor Klimaat’. In 2010 heeft het Rathenau Instituut onder meer een maatschappelijke impact analyse gemaakt van de onderzoeksprogram-ma’s ‘Klimaat voor Ruimte’ en ‘Kennis voor Klimaat’.

Module evidence based science policyHet Rathenau Instituut verzorgt dit jaar een academisch programma voor mensen werkzaam binnen het weten-schap- en onderzoeksbeleid. Deelnemers denken na over de effectiviteit van wetenschapsbeleid, en bijvoor- beeld over de evaluatie van de opbrengst van onder-zoek. De module is ontwikkeld met Tier, het Top Institute for Evidence based educational Research.

science parksIn science parks werken medewerkers van universitei-ten en bedrijven samen op een locatie. Het Rathenau Instituut heeft onderzocht hoe die wisselwerking er feitelijk uit ziet, vooral bij startende ondernemers. Eerste publicaties verschijnen begin dit jaar.

siAMPi: onderzoek naar productieve interactiesHet Europese SIAMPI-project (Social Impact Assess-ment Methods for research and funding instruments through the study of Productive Interactions between science and society) draait om het meten van maat-schappelijke impact van wetenschap. Het Rathenau Instituut heeft onderzocht welke interacties er zijn op het gebied van ICT en van nanotechnologie.

Transdisciplinaire onderwijskunde en neuro wetenschappenDe hersen- en neurowetenschappen zijn in opkomst. Dit jaar publiceert het Rathenau Instituut een essay over de verwachtingen die onderzoekers hebben van kennisuitwisseling tussen de neurowetenschappen en de onderwijskunde.

Het Rathenau Instituut houdt zich bezig met de relatie tussen wetenschap en samenleving en doet onderzoek naar specifieke deelgebieden in deze relatie. Hieronder vindt u een overzicht van recente projecten, publicaties en activiteiten.

[ > ]

Achtergrond

Bio­engineering is booming. daardoor zal biologie steeds meer techniek worden en krijgt technologie steeds meer menselijke eigenschappen. met grote gevolgen voor onze manier van leven.auteuR ROnaLd ROveRs

In de lente van 2010 maakte een Amerikaanse molecu-lair bioloog bekend dat het zijn team gelukt was een levende cel te laten functioneren met synthetisch

DNA. Een Amerikaanse arts ontwikkelde een microchip die minieme hoeveelheden geneesmiddelen in het net-vlies kan afleveren. En het Zwitserse Blue Brain Project kan binnen drie jaar het functioneren van het rattenbrein

volledig imiteren met neurowetenschappelijke compu-tersimulaties en beschikt volgens de projectleider over vijftien jaar zelfs over een virtueel model van het mense-lijk brein.Een paar voorbeelden van recente doorbraken in de bio-engineering, die ongekende mogelijkheden creëren voor ingrepen in het leven. Het Scientific Technology

Ingrijpen in het leven nooit vrijblijvend

Bio-engineering verandert alles

31magazine januaRi 2011 nO. 4

Φ

31

Tijdens de conferentie Making Perfect Life op woensdag 10 november 2010, die mede werd georganiseerd door het Rathenau Instituut, werd in het Europese Parlement in Brussel gediscussieerd over de kansen en dilemma’s van bio-engineering.

Options Assessment-project (STOA) Making Life Perfect bracht de ontwikkelingen in kaart om zo het Europees Parlement te informeren over de stand van zaken en de urgente ethische en juridische aspecten van deze ontwikkelingen onder de aandacht te brengen van de Europarlementariërs. Het Rathenau Instituut is de trekker van het project, waarbij nog drie Europese onder-zoeksinstellingen betrokken zijn.

Miniaturisering“Nanotechnologie, biotechnologie, informatietechno lo-gie en cognitiewetenschap zijn intensief gaan samenwer-ken”, verklaart projectleider Rinie van Est van het Rathenau Instituut. “Die samenwerking wordt NBIC- convergentie genoemd (nanotechnologie, biotechnolo-gie, informatietechnologie en cognitieve wetenschappen – red.) en werkt twee kanten uit. Inzichten uit de fysica, chemie en informatiekunde versnellen de life sciences. Miniaturisering maakte het bijvoorbeeld mogelijk om levensprocessen op moleculair niveau te bestuderen. Anderzijds laten de natuur wetenschappen, die zich van oudsher bezig houden met levenloze materie, zich steeds meer inspireren door de biologie en cognitiewetenschap-pen.”Aan de basis van veel ontwikkelingen in de bio-enginee-ring staat het digital control paradigm of life van Norbert Wiener, de geestelijk vader van de cybernetica. Hij stelde dat elke vorm van leven kan worden opgevat als een informatieverwerkend systeem. Dat uitgangspunt komt bijvoorbeeld terug in de genetica, waar DNA de informa-tiedrager is. Maar volgens Wiener is het ook mogelijk om

machines te bouwen die doelbewust gedrag vertonen, zoals de EATR-robot van het Amerikaanse leger die zelf op zoek gaat naar biobrandstof.De eerste trend kreeg in het STOA-onderzoek de titel biology becoming technology, de tweede technology becoming biology. Uit de samenwerking tussen de vier sleutelgebieden ontstonden nieuwe vakgebieden als moleculaire geneeskunde, regeneratieve geneeskunde, synthetische biologie, artificiële intelligentie en zelfs affective computing, waarbij computersystemen men-selijke emoties kunnen herkennen, interpreteren en simuleren.

InterventiesVan Est: “Biology becoming technology leidt tot nieuwe interventies in het leven; technology becoming biology tot nieuwe, door de biologie geïnspireerde artefacten. Die ontwikkelingen zorgen voor een nieuwe wending in het biodebat. Tot nu toe concentreerde dat debat zich vooral op biotechnologie. Denk aan genetisch gemodificeerde planten en gekloonde dieren. Het maatschappelijk debat over bio-engineering zal in de komende jaren steeds meer geleid worden door NBIC-convergentie.”Deep Brain Stimulation (DBS) is een duidelijk voorbeeld van biology becoming technology. Deze medische interventie wordt al jaren met veel succes gebruikt om Parkinsonpatiënten met ernstige motorische stoornissen te helpen. Een aanpak die bekend staat als forward engineering of the brain: het gebruik van instrumenten om de werking van de hersenen te normaliseren of te verbeteren – ook al is niet altijd duidelijk hoe deze neuro-modulatie precies werkt.Hoogleraar Functionele Neurochirurgie Veerle Visser-Vandewalle van Maastricht University voert dit type operaties al enige tijd uit. “Door het implanteren van elektroden diep in het brein en het toedienen van kleine stroomstootjes aan bepaalde hersenkernen kunnen we het bewegingspatroon van patiënten beïnvloeden. Dat geldt ook voor andere facetten van gedrag. Zo kunnen we

‘Binnen nu en vijftien jaar komen allerlei ethische en juridische kaders onder druk te staan. Daar moet nu al over worden nagedacht’

32 magazine januaRi 2011 nO. 4

Φ

32Φ

achtergrond vervolg

Tijdens de conferentie Making Perfect Life op woensdag 10 november 2010, die mede werd georganiseerd door het Rathenau Instituut, werd in het Europese Parlement in Brussel gediscussieerd over de kansen en dilemma’s van bio-engineering.

emoties en denken beïnvloeden bij patiënten die lijden aan dwangneurosen.”Een voorbeeld van technology becoming biology is het Zwitserse Blue Brain Project. Dat probeert via reverse engineering of the brain de werking van onze hersenen te doorgronden. Sinds 2005 bouwt IBM samen met de Zwitserse Ecole Polytechnique Federale de Lausanne aan een fysiologische simulatie van het zoogdierenbrein. Een enorme hoeveelheid processoren simuleert de werking van de zogeheten ionkanalen. Dat zijn de toegangspoor-ten die de elektrische lading van onze hersencellen bepalen en zodoende cruciaal zijn in de onderlinge com-municatie tussen die cellen. Het doel is het creëren van een kunstmatig model waaraan nieuwe onderzoeks-vragen kunnen worden getoetst en wat ook kan worden gebruikt om nieuwe supercomputers te bouwen. Zo wordt de werking van de hersenen op een veel gedetail-leerder niveau begrijpelijk dan nu mogelijk is.

RevolutieOns lichaam wordt meer en meer maakbaar, concludeert het STOA-rapport. En we staan pas aan het begin van die revolutie. Engineering of the body moet zowel leiden tot nieuwe geneeswijzen voor het zieke lichaam als tot verbeteringen van het gezonde lichaam. De molecu laire geneeskunde maakt het mogelijk ziekten op te sporen voordat symptomen zichtbaar zijn. Dankzij de regenera -tieve geneeskunde kunnen we – onder meer via stamcel-therapie – op celniveau beschadigingen herstellen.Biologie wordt ingezet om technologische bio-instru-menten te creëren voor genezing. Zo ontwikkelde de Britse stamcelonderzoeker Stephen Minger uit stamcel-len onder meer hartspiercellen die gebruikt worden om de effectiviteit van geneesmiddelen te testen. Die leve-ren volgens Minger een veel betrouwbaarder methode op dan de cellen die daar eerder voor gebruikt werden. Bovendien hoeven hartspiercellen niet meer bij levende organismen te worden weggehaald.

HypothesenDit principe zien we ook op meerdere fronten terug: zowel bij het Blue Brain Project als in Mingers stamcel-onderzoek levert de biologie een model om wetenschap-pelijke hypothesen te toetsen. Zo moet ook het Amerikaanse Minimal Genome Project van moleculair bioloog Craig Venter gezien worden. Venter had in mei van dit jaar een primeur door als eerste een cel met syn-thetisch DNA te laten functioneren. Op termijn moet dat onderzoek een cel met een minimaal genoom opleveren. Dat moet als model gaan dienen om via het manipuleren van genetische variaties wetenschappelijke hypothesen te toetsen.Venters project is een voorbeeld van wat in het rapport engineering of living artefacts wordt genoemd: de con-structie van nieuwe organismen met gemanipuleerde eigenschappen, bijvoorbeeld om nieuwe biobrandstof te ontwikkelen. Kort samengevat draait het in de syn-thetische biologie om de ontwikkeling van nieuwe organismen of om de aanpassing van levende organis-men. Op dit moment zijn er nog maar een paar elementaire DNA-bouwstenen gevonden, maar een belangrijk doel is om een groot aantal biobricks te verzamelen – DNA-sequenties met een vaste structuur en functie – die gebruikt kunnen worden om nieuwe organismen mee te bouwen. Een beetje zoals je met lego bouwt. Zulke geconstrueerde artefacten kunnen op termijn ook

‘De moleculaire genees kunde maakt het mogelijk ziekten op te sporen voordat symptomen zichtbaar zijn. Dankzij de regeneratieve geneeskunde kunnen we op celniveau beschadigingen herstellen’

33magazine januaRi 2011 nO. 4

Φ

33

nieuwe inzichten geven in de fundamentele eigenschap-pen van leven, zoals blijkt uit het Minimal Genome Project. Op die manier kan kennis over biologie voort-komen uit het bestuderen van ‘levende artefacten’ die door ingenieurs zijn gemaakt.

Lerend vermogenDe ontwikkeling van ‘intelligente artefacten’, zoals vir tuele en fysieke robots, heeft voor de EU hoge prio ri teit. Europa investeert dan ook navenant in deze projecten en met name in projecten die neuroweten-schappen en IT combineren. Uitgangspunt is om het lerend vermogen van computersystemen te verbeteren aan de hand van principes uit de cognitieve en sociale wetenschappen. Zoals emoties herkennen en gedrag aan-passen. Intelligente artefacten moeten op termijn samen met mensen zelfstandig kunnen functioneren in een sociale context. Het STOA-rapport probeert met name een antwoord te vinden op de vraag: zal dergelijke technologie autonoom en lerend worden? Die vraag blijkt niet eenduidig te beantwoorden. Tegelijk waarschuwen de opstellers voor overspannen verwachtingen en hypes. Als echt leven voor artefacten überhaupt mogelijk is, dan waarschijn-lijk pas op zeer lange termijn. Beter is het om volgens de auteurs te spreken van ‘artefacten met levensechte eigenschappen’.Fascinerende ontwikkelingen, vindt Van Est, die niet zonder gevolgen blijven. “Allerlei ethische en juridische kaders staan onder druk. Daar moet over worden nagedacht. Willen mensen bijvoorbeeld wel genetisch op ziektes gescreend worden? En op welke ziektes dan? Of neem Deep Brain Stimulation. Die elek-trode is gedefinieerd als een medisch apparaat waar op dit moment veel minder strenge regels voor gelden dan voor medicijnen. Maar het is net zo invasief voor het lichaam als een medicijn en heeft hetzelfde effect. Of neem privacy en integriteit: wanneer een arts in staat is via DBS gedragsveranderingen te sturen moeten die begrippen dan niet heroverwogen worden in termen van

‘mentale privacy’ en ‘lichamelijke integriteit’?” Concepten als ziekten en gezondheid zullen opnieuw moeten worden gedefinieerd, stelt het rapport. Wie door ziekte tijdelijk niet kan werken, is daarvoor verzekerd. Maar wat als een ziekte via moleculaire geneeskunde al geconstateerd wordt vóórdat symptomen zich open-baren? Al dan niet ziek zijn, wordt zo meer een kwestie van preventie en persoonlijke verantwoordelijkheid en minder van genezing. Wat betekent dat voor een verzeke raar?

ImpulsieverOok neurochirurg Visser-Vandewalle benadrukt de noodzaak tot reflectie. “Soms wordt een patiënt na DBS impulsiever. Wat als hij daardoor een dodelijk ongeval veroorzaakt? Of wat als de batterij het plotseling niet meer doet, een patiënt acuut opnieuw depressief wordt en suïcide pleegt? Medici missen hierover een duidelijk standpunt van de wetgever.” Ze wijst ook op de mogelijke onrechtvaardigheid van ontwikkelingen in bio-engineering. “Bij de zogenoemde enhancement is er een reëel gevaar voor maatschappelijke ongelijkheid, waarbij degenen met veel geld de mogelijk- heden krijgen om bijvoorbeeld hun geheugen te verbete-ren of slimmer te worden.”Of neem een kwestie als intellectueel eigendom. Moet leven dat voortkomt uit stamcellen gepatenteerd kunnen worden, een neuraal netwerk, een genetische sequentie? Fundamentele vragen die dringend om aandacht vragen. Het STOA-rapport roept de Europese Commissie op hier verantwoordelijkheid voor te nemen.De aandacht voor de maatschappelijke aspecten van bio-engineering is nog sterk versnipperd. Bio- en nanotech-nologie hebben vanwege hun rol in het publieke debat wel de aandacht van de Europese Commissie. Maar het besef dat de interactie tussen informatietechnologie en cognitiewetenschappen vele bio-ethische vragen op gaat roepen, is veel minder sterk aanwezig.

MarktAls politici niet ingrijpen verplaatst het gevecht zich naar de markt en de rechtszaal. Dat is nu trouwens al zo. Uit protest tegen de commercia lisering van gene-tische informatie brachten twee Amerikanen van het Center for Bioinformatics and Computational Biology in Maryland in oktober open source software naar bui-ten die achtenzestig genmutaties opspoort die het risico op kanker verhogen. Zulke informatie mag volgens de onderzoekers niet in handen blijven van een paar bedrij-ven die er winst mee maken. Daar heeft ieder mens recht op. Maar wie bepaalt dat? Van Est: “Zonder ethische en wet gevende kaders verandert het speelveld van de bio-engineering in het Wilde Westen.”

34 magazine januaRi 2011 nO. 4

Φ

34Φ

Achtergrond vervolg

Bart Walhout werkt als junior project-medewerker op de afdeling Technology Assessment van het Rathenau Instituut. Hij houdt zich onder meer bezig met Nano technologie.

Overigens

Nano is overal, lijkt het wel. In de afgelopen maanden was er volop aandacht voor nano technologie in de media. Er waren debatten, publieksevenementen. Er was een nano­karavaan, een nanosupermarkt en zelfs nanokunst. Veel van die activiteiten zijn bekostigd door de Commissie Maatschappelijke Dialoog Nanotechnologie, in 2009 door het Kabinet ingesteld om de maatschappelijke meningsvorming over nanotechnologie te stimuleren. Rathenau­onderzoeker Bart Walhout volgt de maatschappelijke dialoog op de voet.auteuR ROB vOORWinden

‘Politiek nu aan zet in discussie nanotechnologie’

En? “Er zijn veel spannende en aan-sprekende activiteiten ontwik keld rond nanotechnologie voor allerlei doelgroepen, bijvoorbeeld jonge ouders en de bezoekers van Low-lands. Wel zie je dat door de lage publieke bekendheid met nano-technologie de nadruk in de maa t-schappelijke dialoog vooral ligt op informeren. Het debat beperkte zich toch enigszins tot de opvattingen ‘nanotechnologie wordt het nieuwe asbestdrama’ en ‘nanotechnologie gaat de wereld redden’.”

Kwam de maatschappelijke dia-loog niet te vroeg? “Zeker niet. De overheid heeft lessen getrokken uit de maatschappelijke discussie over genetische modificatie van rond de eeuwwisseling. Dat debat begon pas toen de schepen met genetisch

gemodificeerde soja al in Rotterdam lagen. Die discussie werd ook top-down gestuurd. Maar van bovenaf bepalen waar wel en waar niet over gesproken mag worden, werkt averechts. Maatschappelijke organi-saties liepen boos weg uit het debat. Daarom is deze maatschappelijke discussie meer aan het begin van de ontwikkelingen gevoerd. En mocht iedereen ideeën indienen om aan de dialoog over nanotechnologie bij te dragen.”

En nu? “De commissie is aan het afronden. Eind januari wordt een groot slotevenement gehouden. De commissie presenteert dan de hoofdlijnen van de opbrengst van de maatschappelijke dialoog nano-technologie en draagt dan actief het stokje over aan wetenschap,

industrie en maatschappelijke orga-nisaties. Dan is ook de politiek aan zet om keuzes te maken hoe we in Nederland verder gaan met nano-technologie.”

En wat doet het Rathenau Instituut? “Wij waren betrokken bij enkele projecten van de nano-dialoog. Daarnaast hadden we onze eigen activiteiten. We hebben vorig jaar een speciale NanoFlux en de essaybundel ‘Leven als Bouwpak-ket’ uitgebracht. We hebben een Nanowebspecial gemaakt: www.rathenau.nl/nanodialoog. En we hebben een werkbezoek georgani-seerd naar nanolaboratoria voor Tweede Kamer leden. We blijven de ontwikkelingen volgen en willen de politiek zoveel mogelijk ondersteu-nen.”

35magazine januaRi 2011 nO. 4

Φ

35

Rathenau kortauteuR ROB vOORWinden

Geslaagde landingGroot nieuws: de mens staat op Mars. Tenminste, in de theatervoorstelling MarsLanding die afgelopen herfst te zien was in zes steden in Nederland.

de voorstelling was een multi media­event in het theater, waarbij de toe­schouwers vanuit een ‘televisiestudio’ het live­verslag van de landing konden volgen. maar wat was live, in deze legen darische uitzending? Wat was echt en wat niet? marsLanding, een gezamenlijk project van Frascati en het Rathenau instituut, trok veel publiek. na afloop van elke voorstelling waren er nagesprekken met onder andere wetenschappers, filosofen en politici, waarbij werd gediscussieerd over het grensgebied tussen de virtuele en de fysieke wereld. de eindconclusie: een interessante avond met een filoso­fisch­wetenschappelijke inslag.

De onsterfelijke Henrietta LacksVeel Nederlanders weten niet dat hun lichaamscellen worden gebruikt voor wetenschappelijk onderzoek. De informatie daarover moet verbeteren, stelden Ingrid Geesink en Chantal Steegers van het Rathenau Instituut bij de presentatie van de Nederlandse vertaling van een spraakmakend Amerikaans boek.

de amerikaanse wetenschapsjourna­liste Rebecca skloot schrijft in haar bestseller ‘het onsterfelijke leven van henrietta Lacks’ over de cellen van henrietta Lacks. die stierf in 1951, maar haar cellen leven voort tot op de dag van vandaag. sterker nog: er is rond haar cellen een miljoenenindustrie ontstaan, die al me­nige geneeskundige vinding heeft opge­leverd. Wat de vraag

oproept: wat mag er eigenlijk gebeuren met lichaamsmateriaal? henrietta Lacks – een arme, zwarte vrouw in het amerika van 1951 – leed aan baarmoederkanker. “tijdens een ziekenhuisopname werd zonder haar toestemming wat weefsel weggenomen voor onderzoek . een behandeling kwam voor henrietta te laat, maar haar cellen bleken zich oneindig te blijven delen. ze vormen ruim een halve eeuw na haar dood een onuitputtelijke basis voor wetenschappelijk onderzoek. haar cellen reisden zelfs mee op de eerste ruimte­vaartmissie, om de effecten van gewicht­loosheid op het menselijk lichaam te bestuderen.

skloot laat zien dat het verhaal van henrietta onlosmakelijk verbonden is met de geschiedenis van experimenteren op afro­amerikanen. maar ook met het ontstaan van de ethiek binnen de biolo­gie en met de – juridische – vraag of we de baas zijn over de materie waaruit we bestaan.Bij de presentatie van de nederlandse vertaling van haar boek debatteerden skloot en de Rathenau­onderzoekers ingrid geesink en chantal steegers over de opslag en het gebruik van lichaams­materiaal in nederlandse ziekenhuizen.

De Nederlandse wetenschap op één website Hoeveel geld gaat er om in de Neder-landse wetenschap en waar komt dat vandaan? Welke programma’s worden ermee uitgevoerd en welke organisa-ties zijn daarbij betrokken? Dat staat op de nieuwe website www.denederlandsewetenschap.nl, die feiten en cijfers over het Nederlandse wetenschapssysteem op een rijtje zet.

“die feiten en cijfers waren uiteraard al openbaar beschikbaar”, zegt jan van steen van het Rathenau instituut. “maar op de nieuwe site staan ze overzichtelijk bij elkaar. de site brengt structuur in het geheel van organisaties, adviesorganen en programma’s die samen het neder­landse weten schapssysteem vormen. en de website is een aanvulling op databa­ses van de knaW, die toegang bieden tot specifieke informatie over weten­schappers en hun werk.”de website bevat daarnaast veel moge­lijkheden om door te klikken: naar websites van organisaties in het weten­schapssysteem, of naar belangrijke docu­menten. denederlandsewetenschap.nl is een initiatief van het Rathenau instituut en de knaW.

Synthetische biologie

“Meer samenwerken met Japan”Nederlandse en Japanse onderzoekers zouden meer kunnen samenwerken op het gebied van de synthetische biologie en bij het beantwoorden van de ethische vragen rond deze nieuwe stroming in de wetenschap. Dat conclu-deert Tim Vos, die als trainee van het Rathenau Instituut de Japanse ontwik-kelingen in de synthetische biologie verkende.

de synthetische biologie houdt zich bezig met het ontwerpen en bouwen van biologische systemen, zoals dna,

SLECHTS 180KAARTEN BESCHIKBAAR!BESTEL NU UW PLAATSBEWIJS VIAWWW.MARSLANDING.NL

ANDREA BOŽIC/FRASCATI PRODUCTIES IN COPRODUCTIE MET HET RATHENAU

INSTITUUT EN ICKAMSTERDAM

DE LIVE TELEVISIEUITZENDING VAN EENHISTORISCH MOMENT

MARSLANDING

ANDREA BOŽIC HEEFT DE EXCLUSIEVE UITZEND-RECHTEN VAN DE EERSTE BEMANDE MARSLANDING

LIVE VANUIT UW THEATERHET AFTELLEN IS BEGONNEN

36 magazine januaRi 2011 nO. 4

Φ

36Φ

eiwitten en micro­organismen. vos sprak daarover met veel nederlandse en japanse onderzoekers; de laatsten via de technisch­wetenschappelijke afdeling van de nederlandse ambassade in tokio. “de japanners zijn behoorlijk ver op het gebied van de synthetische biologie”, oordeelt vos. “een verschil met europa is wel dat wij hier veel bezig zijn met prakti­sche toepassingen. in japan ligt de focus meer op fundamenteel onderzoek.”uit zijn studie bleek dat nederlandse en japanse onderzoekers graag meer zouden willen samenwerken. “door inter­nationale samenwerking kom je sneller vooruit in de wetenschap.” die samenwerking zou zich volgens vos ook moeten uitstrekken naar de maat­schappelijke en ethische vragen rond synthetische biologie. “in japan is men minder met dit soort ethische thema’s bezig dan wij. dat komt ook doordat de onderzoekers zich daar meer richten op fundamenteel onderzoek. als er wereld­wijd praktische toepassingen in zicht komen, komt de maatschappelijke en ethische discussie waarschijnlijk beter op gang. en kunnen we elkaar internationaal ook op dat gebied versterken.”

‘Regelgeving houdt synthetische biologie niet bij’De ontwikkelingen in de synthetische biologie gaan sneller dan de regel-geving op dit gebied. Dat is de belang-rijkste conclusie van een bijeenkomst van het Rathenau Instituut over ‘Bio-security en Synthetische Biologie’.

stel dat je als onderzoeker een syntheti­sche cel wilt gaan maken. heb je dan eigenlijk wel een vergunning nodig? dat is op dit moment niet duidelijk, zegt Barend van der meulen, hoofd science system assessment van het Rathenau instituut. “iedereen uit het werkveld is het er over eens dat onderzoek geregu­leerd moet worden. Want de ontwikke­lingen in de synthetische biologie bieden bijvoorbeeld ook mogelijkheden voor de ontwikkeling van nieuwe biologische wapens. maar zo’n synthetische cel staat nog niet op de lijst van gevaarlijke stoffen. en trouwens: is een synthetische cel, wettelijk gezien, eigenlijk wel een biologisch object? de regelgeving op dit gebied moet snel up to date worden gebracht.”

Autoriteit moet toezien op databases De overheid moet een ICT-autoriteit in het leven roepen die toeziet op het ontwerp en functioneren van databa-ses. Dat zegt Rathenau-onderzoeker Geert Munnichs. De nieuwe autoriteit zou te vergelijken zijn met de Autoriteit Financiële Markten.

munnichs leidt het project ‘databases in Beeld’, dat onlangs uitmondde in de publicatie ‘databases – over ict­beloftes, informatiehonger en digitale autonomie’. de belangrijkste conclusie van dit rap­port is dat er nog te weinig wordt nage­dacht over het ontwerp van databases. “databases zijn niet onfeilbaar en aan het gebruik ervan kleven risico’s”, zegt munnichs. zoals onvoldoende beveiliging van gegevens, bestandsvervuiling of pro­blemen met de interpretatie van gege­vens. en als het fout gaat zijn vooral de burgers of cliënten de dupe. munnichs: “als gegevens onvoldoende zijn bevei­ligd, kunnen anderen daar bijvoorbeeld identiteitsfraude mee plegen.”een van de aanbevelingen van munnichs is dat databases zoveel mogelijk met technische maatregelen beschermd moe­ten worden. “nu is de bescherming vaak procedureel geregeld, met gedrags­regels. maar mensen zijn slordig en maken fouten.”verder moet de positie van de burger of cliënt worden versterkt. “Burgers heb­ben nu op papier wel het recht om de gegevens in een database in te zien of te corrigeren. maar in de praktijk is het vaak moeilijk om dat voor elkaar te krijgen.”een laatste aanbeveling is om goed na te denken wat je nu eigenlijk wilt berei­ken met een database. munnichs: “kies een welomschreven doel en beperk de gegevensverzameling tot dat doel. maak het allemaal niet te ingewikkeld.”een van de casestudies uit de publicatie gaat over het elektronisch kind dossier. van elk kind wordt een risicoprofiel opgesteld om te zien welke jongeren wellicht hulp nodig hebben. alleen al in de regio Rotterdam rollen er bij het maken van zo’n profiel dertig­ tot veer­tigduizend potentiële probleemkinderen uit de database. munnichs: “een onwerk­baar aantal. zo bijt de database in zijn eigen staart.”

Documentaire BabyshoppingHoe ver mag je gaan voor een kinderwens? En is het mogelijk om op meerdere plaatsen in de wereld lichamelijke bouwstenen voor menselijk leven bij elkaar te sprokkelen? Dat is het onderwerp van de documentaire ‘ Babyshopping’.

de documentaire, die op dit moment wordt opgenomen, wordt mede gefi­nancierd door het Rathenau instituut. de film moet mensen aan het denken zetten over wat er technisch en commercieel allemaal met lichaamsmateriaal kan en gebeurt.Begin dit jaar wordt de documentaire uitgezonden bij Bnn. Rond die tijd publiceren Rathenau­onderzoekers ingrid geesink en chantal steegers ook hun boek over de wereldwijde handel in lichaamsmateriaal, bij uitgeverij Bert Bakker.

37magazine januaRi 2011 nO. 4

Φ

37

Profiel

Biobrandstof: het klinkt prachtig, maar dat is het vaak niet. Want aan die brandstoffen zitten behoorlijk wat haken en ogen, weet Asveld, onderzoeker ‘biobased economy’ van het Rathenau Instituut. “Biobrandstof wordt op dit moment vaak gemaakt uit voedselgewassen, zoals maïs, palmolie en graan.”Verder bevatten planten (al dan niet eetbaar) vaak veel waarde-volle stoffen, die bijvoorbeeld gebruikt kunnen worden in medi-cijnen. Het is zonde om die stoffen terecht te laten komen in de benzinetank van een auto.Een oplossing voor dat probleem is bioraffinage. Daarbij wor-den eerst de meest interessante stoffen uit een plant gehaald, bijvoorbeeld voedsel en grondstoffen voor medicijnen of bio-plastics. Wat er overblijft, wordt pas gebruikt als brandstof.Bioraffinage staat nog wel in de kinderschoenen. Maar het is een veebelovende techniek, vindt Asveld. “Het stelt je in staat om alle delen van een plant heel efficiënt te benutten. Dat is zowel ecologisch als economisch interessant. Daarom is er ook veel steun voor bij de overheid en de milieubeweging.”Asveld brengt voor het project ‘biobased economy’ in kaart welke partijen zich in Nederland bezig houden met biobrand-stoffen, en hoe zij zich opstellen in de discussie. Zoals de over-heid en de milieubeweging, maar ook de industrie.Die industrie zou nog veel kunnen verbeteren aan de, zoals Asveld het noemt, eerste generatie biobrandstoffen. Want soms zijn de nadelen bijna net zo groot als de voordelen. Een voorbeeld is bio-ethanol. “Dat wordt gewonnen uit maïs en suikerriet. Dat kost heel veel kunstmest, en het vervoer van de ethanol kost heel veel energie. De netto winst voor het milieu is dan uiteindelijk twijfelachtig.”Bij het ontwerpen van betere biobrandstoffen zou genetische modificatie van gewassen een grote rol kunnen gaan spelen. “Ook al is de publieke opinie niet erg gunstig voor genetische modificatie, het zou veel milieuwinst kunnen opleveren.”Het verbeteren van de eerste generatie biologische brandstof-fen gaat echter langzaam, omdat er rond de huidige biobrand-stoffen al grote belangen zijn ontstaan. “Die bio-ethanol is big business: er liggen al aanvoerlijnen in de Rotterdamse havens. En Maleisië heeft een enorme palmolie-industrie opgezet voor onder andere het maken van biodiesel.”Het stimuleren van innovatie in biobrandstoffen zou een mooie taak voor de overheid kunnen zijn. Maar daar ontbreekt het nog aan coördinatie. Asveld: “Er houden zich verschillende instanties bezig met dit onderwerp, zoals het voormalig ministerie van VROM en de voormalig afzonderlijke ministeries van EZ en Landbouw. En die beleidslijnen werken elkaar soms tegen. Daar zullen wij in ons rapport over de toekomst van biobrandstoffen zeker op ingaan.”

auteuR ROB vOORWinden

Onderzoekster Lotte Asveld:

‘Bioraffinage is economisch én ecologisch interessant’

Is het wel handig om een planten direct te gebruiken als biobrandstof? Niet echt, vindt Lotte Asveld, onderzoeker van het Rathenau Instituut. “Haal liever eerst zoveel mogelijk waarde-volle stoffen uit een plant. Dat kan met bioraffinage.”

38 magazine januaRi 2011 nO. 4

Φ

38Φ

Gastcolumn

Het vroegere Ministerie van Economische Zaken, nu EL&I, had daarvoor een specifiek

innovatie beleid, het sleutelgebieden-beleid. Hoewel op totstandkoming en uitvoering hier en daar kritiek te horen was, is bijna iedereen ervan overtuigd dat het een goed idee is om díe gebie-den te stimuleren waar ons land zowel wetenschappelijk als economisch sterk in is. Ook het CPB is het daar mee eens: een goede mix van generiek en specifiek beleid is nodig.

Opvallend genoeg zijn in Den Haag de woorden ‘specifiek beleid’ en ‘subsidie’ uit de gratie geraakt en worden ze uit-wisselbaar gebruikt door beleidsmakers – als waren het synoniemen. Algemeen leeft het beeld dat het CPB heeft gezegd dat generiek beleid economisch meer oplevert dan specifiek beleid. Maar dat zegt het CPB helemaal niet! Het CPB kan alleen (indicatieve) reken-sommen loslaten op generiek beleid; over specifiek beleid kan het geen kwantitatieve uitspraken doen. Het lijkt er nu op dat het kabinet Rutte deze

verstandige, genuanceerde opstelling van het CPB zwart-wit wordt vertaald als: sterk bezuinigen op specifieke inno-vatiesubsidies en alles overhevelen naar WBSO en belastingvoordelen voor het bedrijfsleven.

Laat ik samenvatten wat het CPB wél zegt over innovatiebeleid:• “[er is een] gebrek aan robuuste empi-

rische evidentie”• “een euro bezuiniging op een innova-

tiesubsidie heeft een groter negatief effect op de welvaart dan een euro meer subsidie een positief effect heeft”

• het is niet uit te sluiten dat “de hui-dige beleidsinzet optimaal kan zijn”

• “er is op dit moment nog onvol-doende inzicht in de extra baten en kosten van het specifieke beleid”

• “themasubsidies zijn efficiënter dan generieke subsidies indien wordt vol-daan aan drie voorwaarden (…)”

Er is nóg een reden waarom specifiek innovatiebeleid het moeilijk heeft in Den Haag. Het stelt namelijk hoge eisen

aan de overheid: die moet scherpe keu-zes maken, lobbygedrag voor komen, met wijsheid kiezen op basis van betrouwbare informatie en met een meerjarig commitment vasthouden aan die keuzes. Tegelijk is inzicht en flexibi-liteit nodig om opkomende gebieden te herkennen. En lef om minder preste-rende gebieden aan te pakken.

Het nieuwe ministerie EL&I moet een eerlijke kans krijgen om het topgebie-denbeleid serieus vorm te geven. Daar horen serieuze financiële middelen bij; een budgetneutrale verschuiving van specifiek naar generiek innovatiebeleid zie ik in die context als een bezuiniging en een aderlating voor de vele veelbelo-vende publiekprivate initiatieven die de afgelopen jaren in Nederland zijn gestart.

Geef topgebiedenbeleid een eerlijke kans

Eppo Bruins is directeur van Technologie-stichting STW.

Het regeerakkoord beschrijft grote ambities voor innovatie en technologie. Maar door de bezuinigingen zal het de komende jaren geen vetpot zijn. Woorden en de cijfers lijken elkaar tegen te spreken. We zullen die kleinere pot slimmer moeten aanwenden om meer kennis te genereren die in nieuwe producten en diensten kan worden omgezet. Maar hoe weet je nu welke kennis wel en niet gebruikt kan en zal worden voor de innovaties van de toekomst?

39magazine januaRi 2011 nO. 4

Φ

39

Onderzoeksprogramma’s rivier en kust

kennis bundelenis mensenwerk

Onderzoeksprogramma’s kunnen zowel internationaal aansprekende wetenschappelijke resultaten opleveren als praktisch toepasbare kennis voor beleidsmakers. Dat concludeert het Rathenau Instituut in het rapport ‘Kennis bundelen in onderzoeks programma’s’. Maar vanzelf gaat het niet.auteuR jOhan neBBeLing

Wetenschappers en beleidsmakers staan vaak ambivalent tegenover onderzoeksprogram-ma’s. Wetenschappers vinden het prachtig

dat ze dankzij onderzoeksprogramma’s de middelen krijgen om over een langere periode onderzoek te doen. Anderzijds ervaren ze het als lastig dat dergelijke pro gramma’s ook – en steeds vaker: vooral – maatschap-pelijk relevante kennis en toepassingen moeten opleveren. Beleidsmakers op hun beurt hebben het idee dat onder-zoeksprogramma’s met name resulteren in mooie proefschriften. Fijn dat de betrokken wetenschappers daar goede sier mee kunnen maken. Maar wat dragen die proefschriften eigenlijk bij aan de concrete maatschappe-lijke problemen waarmee ze worstelen en waar ze liefst vandaag een oplossing voor willen?

LaboratoriumDe waarheid is dat het combineren van internationaal publiceerbaar wetenschappelijk onderzoek en het ont-wikkelen van praktische toepassingen elkaar helemaal niet hoeven te bijten, zegt Mieke van Hemert van het Rathenau Instituut. Ze onderzocht in hoeverre praktisch toepasbare en wetenschappelijke kennis in het kuston-derzoek en in het rivieronderzoek worden gebundeld. “Onderzoeksprogramma’s van ecologen, aardweten-schappers en waterbouwkundigen leveren nieuwe wetenschappelijke kennis op. Net als grootschalige ingrepen in het landschap en kleinschalige veldexperi-menten, die tegelijk een vorm van toepassing zijn. De kust en de rivieren vormen dus eigenlijk een openlucht laboratorium.”Van Hemert baseert haar bevindingen op literatuur-

40 magazine januaRi 2011 nO. 4

Φ

40Φ

onderzoek en interviews met wetenschappers die actief zijn op de verwante onderzoeksterreinen kustonderzoek en rivieronderzoek, zoals ecologen, aardwetenschappers en waterbouwkundigen. Plan Ooievaar“Er zijn wel verschillen tussen het kustonderzoek en het rivieronderzoek”, zegt Van Hemert. “Rivieronderzoek is een stuk verder in uitwisseling en kennisintegratie. Al halverwege de jaren tachtig gaf het ‘Plan Ooievaar’ een impuls aan het denken over het beheer van onze rivieren en het combineren van ecologie en veiligheid. Daar haakten onderzoekers en beleidsmakers op in met onderzoeksprogramma’s als ‘Ecologisch herstel van de Rijn’ en het beleid van ‘Ruimte voor de Rivier’. Sinds-dien zijn nieuwe inzichten ontstaan over het combineren van veiligheid, landschapsinrichting en ecologie. Aard-wetenschappers droegen daaraan bij met hun onderzoek naar de opslibbing van uiterwaarden. Die bundeling van kennis heeft geleid tot aanpassingen in het rivierenland-schap én publicaties in internationale wetenschappelijke tijdschriften.”Bij het kustonderzoek, dat internationaal sterker is ‘verkaveld’, constateert Van Hemert een soortgelijke ontwikkeling. “Het zit vanouds niet zo in het systeem. Maar ook hier komt nu een wisselwerking tussen specia-lisaties op gang. Het al langer bestaande principe van de levende waterbouw bijvoorbeeld heeft inmiddels vaste voet aan de grond gekregen. Het uitgangspunt daarvan is dat kustverdediging niet alleen over zandsuppletie gaat, maar ook met planten en dieren te maken heeft. Het bundelen van specialistische kennis vraagt in het kust-onderzoek echter nog veel pionieren en experimenteren.”

TaakverdelingVan Hemert heeft een aantal voorwaarden voor kennis-bundeling benoemd. Zo moet op internationaal niveau kennis tussen disciplines worden uitgewisseld en beleidsmatige integratie zijn begonnen. Onderzoekers kunnen daar dan bij aansluiten. Het helpt ook als onder-zoekers kunnen voortbouwen op eerdere programma’s en scherp oog houden op ontwikkelingen in de interna-tionale wetenschap en in het beleid.Samenwerking tussen onderzoekers met verschillende achtergronden is belangrijk en leidt vaak tot taakverde-ling. Een deel van de onderzoekers richt zich dan op het samenbrengen van specialistische onderzoekslijnen. Anderen concentreren zich meer op hun eigen vak gebied en weer anderen houden oog voor raakvlakken met andere vakgebieden.

SamenhangVan Hemert constateert dat onderzoeksprogramma’s met elkaar zijn verweven. Ze pleit er daarom voor om bij

de beoordeling van onderzoeksprogramma’s niet zozeer te kijken naar het resultaat van een afzonderlijk pro-gramma, maar naar het functioneren van programma’s in samenhang. “Onderzoeksfinanciers zien graag een meetbare maatschappelijke impact per programma. Maar ik zeg: kijk liever naar het geheel en de lange termijn. Is het onderzoek in al die programma samen voldoende divers?”We moeten, aldus Van Hemert, wetenschap niet alleen zien in termen van toepassingen of van vraag en aanbod. “Wetenschap is ook cultuur en kan grote invloed heb-ben, zonder dat sprake is van toepassingen. Over dat soort verschillende visies op wetenschap zouden weten-schappers en beleidsmakers in discussie moeten gaan.”

Mensen geven de doorslag“Het hangt vooral op de mensen”, zegt Mindert de Vries, ‘kennis-bundelaar’ bij uitstek. De Vries, werkzaam bij onderzoeksinstituut Deltares, is de grote initiator in het kustonderzoek van onderzoeks-programma’s waarin wetenschappers uit verschillende disciplines samenwerken met beleidsmakers en uitvoerders. Hij is onder meer de man achter het concept van de ‘levende kustverdediging’ dat inmiddels wereldwijd aandacht trekt: het gebruik van planten en dieren in de strijd tegen de oprukkende zee. Vijf jaar geleden knutselde De Vries op een zondagmiddag zijn eerste powerpointpresentatie in elkaar. Nu combineren onderzoeks-programma’s onder zijn leiding vernieuwend en vooraanstaand wetenschappelijk onderzoek met praktische toepassingen. “Behalve tal van publicaties in vooraanstaande wetenschappelijke tijdschrif-ten liggen er buiten gewoon kilometers dijk die zijn ingericht volgens het principe van de levende kustverdediging.”Het is, zegt hij in alle bescheidenheid, vooral zijn eigen enthou-siasme dat de doorslag heeft gegeven. “Ik ben een enorme enthou-siaste bruggenbouwer en netwerker, die mensen kan binden en overtuigen. En ik werk natuurlijk bij een instituut dat zich vanouds bezighoudt met het de combinatie van wetenschap en praktische toepassingen. Wij verenigen denkers en doeners.”De Vries slaagde erin ‘harde’ waterbouwers te laten samenwerken met ‘zachte’ biologen. “Het is best lastig die twee met elkaar in gesprek te brengen. Het zijn wetenschappers die elkaars wereld niet kennen en elkaars taal niet spreken. Maar je moet het gewoon doen. Ik heb op zeker moment gezegd: we doen alleen nog excursies als zowel waterbouwkundigen als biologen meegaan. Geleidelijk bouw je zo een clubje mensen dat elkaar vertrouwt en respecteert.”Deltares heeft vanouds veel contacten met het bedrijfsleven en Rijkswaterstaat. En die stellen toegepaste vragen. “Zij zoeken naar innovaties en nieuwe markten. Daarmee inspireren zij de wetenschappers. Zo ontstaat een cirkel: wetenschappers voeden het bedrijfsleven met nieuwe inzichten en het bedrijfsleven voedt de wetenschap met ervaringen. Dat vraagt van beide partijen het vertrouwen om kennis te delen.”Inmiddels beginnen ook de structuren vorm te krijgen, ziet De Vries. “In het begin hebben we, bedrijfsleven en wetenschap, hutje bij mutje gelegd om een programma te kunnen financieren. Dat hoeft nu niet meer. We hebben aangetoond dat onze aanpak werkt en dat we succesvol zijn. Dat begint te landen. Nu ontstaan ook de structuren.”

‘eigenlijk zijn de kust en de rivieren een soort openlucht laboratoria’

41magazine januaRi 2011 nO. 4

Φ

41

Kamervragen

Geachte minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Wilt u svp aandacht geven aan het volgende.”

Prof. dr. Piet Borst, emeritus hoogleraar klinische biochemie UvA en emeritus wetenschappelijk directeur Nederlands Kanker Instituut-Antoni van Leeuwenhoek Zie-kenhuis (NKI-AVL) / lid 2e Innovatieplatform:“Excellentie, hoe gaat u de publiekprivate samenwerking in een nieuw jasje steken en hoe vermijdt u daarbij de afgedwongen, con-traproductieve samen-werking, die zoveel innovatieprogramma’s in de afgelopen acht jaar hebben ontsierd? Hoe reageert u als Amerikanen of Chinezen Philips of DSM willen over-nemen, met het risico dat de bijbehorende R & D op termijn naar het buitenland ver-dwijnt?”

Φ

Prof. dr. Frans van Vught, oud-rector magnificus en oud-voorzitter van het col-lege van bestuur van de Universiteit Twente: “Geachte minister, hoe zou u willen verzekeren dat de prioriteitskeu-zes die in het kader van het Nederlandse innovatiebeleid zijn en worden gedaan beter aansluiten bij de inno-vatieprioriteiten van de Europese Unie?”

Prof. dr. ir. Peter-Paul Verbeek, hoogleraar filosofie van mens en techniek (Universiteit Twente): “Excellentie: als er nogmaals een poging komt om alle wetenschappelijke instellingen onder te brengen bij uw minis-terie, zou u dan eerst een brede discussie willen organiseren over de relatie tussen fundamenteel en toe-gepast onderzoek en over de vele vormen die valorisatie kan aan-nemen?”

Φ

Prof. dr. Inez de Beaufort, hoogleraar gezondheidsethiek (Erasmus MC): “Zou de minister ervoor willen zorgen dat bij techno-logische vernieuwing vanaf het begin wordt gedacht aan ethische vraagstukken daarom-trent?”

Φ

Prof. dr. Veerle Visser-Vandewalle, bijzonder hoogleraar functionele neurochirurgie (Maas-tricht University): “Mijnheer de minister, er zijn in Nederland te weinig mogelijkheden om innoverende ideeën met betrek-king tot operaties bij patiënten uit te voeren. Er bestaat een grote kloof tus-sen experimentele behandelingen die vanuit een onderzoeks-vraagstelling worden uitgevoerd en de regu-liere therapieën. Het gevolg is dat wij voor

innovatieve operaties te afhankelijk zijn van de goodwill van de ziektekostenverzeke-raar. Hoe gaat u dit aanpakken?”

Φ

Dr. ir. Rinie van Est, coördinator afde-ling Technology Assessment (Rathenau Instituut): “Excellentie! Door moderne ontwik-kelingen ten aanzien van service robots, affective computing, brein-machine inter-actie en persuasive technology, roept informatietechnologie, net als biotechnologie eerder, veel gevoelige maatschappelijke vragen op. Maar waar biotechnologie in het publieke debat veel aandacht kreeg, is dat niet het geval met betrekking tot de IT-sector. Het maat-schappelijke debat rondom IT is slecht geïnstitutionaliseerd. Het is van groot belang dat die discus-sie meer gestimuleerd wordt. Hoe gaat u dat aanpakken?”

Φ

UIT DE PERS

Robert-Jan Smits, directeur-generaal van het DG Research van de Europese Commis-sie. (ANP 12 oktober 2010): “Nederland investeert te weinig in onderwijs en onder-zoek. Het steekt 1,7 procent van zijn Bruto Binnenlands Product

(BBP) in kennisecono-mie, tegen een Euro- pees gemiddelde van 1,9 procent. Het streefcijfer in de EU is 3 procent. Nederland moet erg uitkijken dat de investeringen in onderwijs en onder-zoek op peil worden gehouden.”

Φ

Mirjam van Praag, hoogleraar onder-nemerschap & organisatie aan de Universiteit van Amsterdam (Finan-cieele Dagblad, 11 september 2010):“Opleiding is voor ondernemers waar-devoller dan voor werknemers. Dat gaat dus lijnrecht tegen de verhalen in dat naar school gaan voor ondernemers pure tijdverspilling zou zijn. Succesvolle onderne-mers zijn vaak hoog-opgeleid. Maar de overheid heeft vooral méér ondernemer-schap gestimuleerd, in plaats van beter ondernemerschap.”

Φ

Alfred Kleinknecht, hoogleraar economie en innovatie aan de TU Delft. (TU Delta 30 september 2010): “We hebben een kennis impuls nodig. Nederland zou meer over moeten heb-ben voor kennis en onderwijs. Enkele miljarden voor de hele onderwijskolom. De Hollandse zuinigheid loslaten. We beslissen

nu over hoe onze kin-deren en kleinkinderen straks hun geld gaan verdienen. Of die leuk en goed verdienend werk hebben. Laten de universiteiten zich con-centreren op hun kern-activiteiten. Goede ingenieurs opleiden, goed onderzoek doen – goed fundamentéél onderzoek, want dan ben je attractief voor hightech-jongens.”

Φ

FHI, federatie van technologiebranches (http://federatie.fhi.nl, 19 augustus 2010): De FHI stelt in haar tech-nologiemanifest dat de Nederlandse kennis-economie er baat bij heeft om de koppeling te maken tussen technologieontwikke-ling en het aanpakken van maatschappelijke problemen als zorg, energie, duurzame productie, mobiliteit en veiligheid. Daarin moet volgens FHI worden geïnvesteerd omdat dat rendement oplevert. Dat betekent niet per se meer over-heidsgeld, maar wel het gerichter en meer gecontroleerd beste-den van collectieve middelen.  

AUTEUR CLAARTJE DOORENBOs

42 magazine januaRi 2011 nO. 4

Φ

42Φ

Femke Merkx (1972) doet onderzoek naar trans-disci plinaire kennisontwikkeling. Transdiscipli naire kennisontwikkeling is nodig voor het hanteren van complexe en slecht gestructureerde maat-schappelijke problemen. Transdisciplinaire kennisontwikkeling overstijgt de grenzen tussen wetenschappelijke disciplines en tussen weten-

schappelijke kennisontwikkeling en kennisontwikkeling in de praktijk.

Antoinette Thijssen (1965) werkt sinds mei 2008 bij het Rathenau Instituut. Ze geeft leiding aan de afdeling communicatie en ontwikkelt het commu-nicatiebeleid voor het Rathenau Instituut. Antoi-nette Thijssen heeft de School voor Journalistiek in Utrecht gedaan en is afgestudeerd als filosoof. Ze werkte in verschillende communicatiefuncties

bij ministeries en was hoofd communicatie van een landelijke milieu-organisatie.

Clara Kemper (1954) werkt op de afdeling Communicatie van het Rathenau Instituut. Zij houdt zich bezig met de productieplanning en -begeleiding van publicaties en overig drukwerk, bewaakt de huisstijl en biedt organisatorische en logistieke ondersteuning bij bijeenkomsten en evenementen. Clara heeft diverse grafische

opleidingen doorlopen en was werkzaam bij regionale kranten.

Claartje Doorenbos (1961) werkt als informatie-specialist bij het Rathenau Instituut. Zij houdt zich bezig met informatiebeheer, deskresearch en webredactie. Claartje volgde onder meer een opleiding op het gebied van informatiedienst-verlening en – management en was werkzaam als documentalist en informatiespecialist bij diverse

non-profit- en overheidsorganisaties.

Max Beinema (1947) is grafisch vormgever. Na zijn grafische opleiding heeft hij zich vooral toegelegd op het vormgeven van jaarverslagen, nieuws-brieven/magazines en brochures. Hij werkt voor-namelijk voor (semi)overheidsinstellingen op het gebied van werkgelegenheid, onderwijs en wetenschap.

Johan Nebbeling (1957) is zelfstandig tekst-schrijver, journalist en fotograaf. Na zijn afstu-deren aan de School voor de Journalistiek in Utrecht werkte hij onder meer als verslaggever voor regionale kranten, bureauredacteur bij de NOS, eind- en hoofdredacteur van diverse uitgaven, producer van audiovisuele producties

en communicatieadviseur.

Marjan Slob (1964), filosoof en freelance journa-list/publicist. Marjan verbindt (soms behoorlijk abstracte) kennis met ervaringen, behoeften, drijf-veren en waarden. Ze werkt voor diverse media, is mede-eigenaar van trainingsbureau ‘Schrijven wat je denkt’ en schreef het boek ‘Foute Fantasieën of kleine filosofie van de ontvankelijkheid’ over de

fascinatie van vrouwen voor de Bouqet reeks.

is een gratis uitgave van het Rathenau Instituut. Deze Flux werd gemaakt door:

Φ

Hoofdredactie a.i: Antoinette Thijssen | Eindredactie a.i.: Johan Nebbeling (NB Communicatie) | Samenstelling dossier: Marjan Slob | Beeldredactie en productie: Clara Kemper Research en ondersteuning: Claartje Doorenbos | Redactie Flux: Frans Brom, Rinie van Est, Ingrid Geesink, Femke Merkx, Barend van der Meulen | Tekst: Anniek van den Brand, Pieter van den Brand, Eppo Bruins, Claartje Doorenbos, Gaston Dorren, Elma Drayer, Johan Nebbeling, Ronald Rovers, Marjan Slob, Antoinette Thijssen, Rob Voorwinden | Fotografie: Robert Jan Stokman (p. 2, 8, 21, 35, 38, 43), Marisa Beretta (p. 3, 4), ANP (p. 3, 15, 36), iStock (p. 7, 12), Hollandse Hoogte (p. 13, 17, 18, 25, 26, 27, 29, 37), B.C. Thiel (Hans van Maanen p.14), Philip Martin, Pariscience (Kees Moeliker p.14), Arie Wapenaar (Piet Gros p.14), Johan Nebbeling (p. 23), Loes Schleedoorn (p. 24), Dan Cortier, Brussel (p. 32, 33, 34), Bart van Overbeeke, Eindhoven (p. 39), Rogier Fokke, Amsterdam (p. 40), Erik Kottier (Marjan Slob p. 43) | Cover illustratie: Moker Ontwerp | Artdirection & lay-out: Max Beinema | Druk: Drukkerij Groen, Hoofddorp | Concept: Pascal Messer

ISSN: 1 388 - 1605

Redactieadres: Postbus 95366, 2509 CJ Den HaagTelefoon (070) 342 15 42 | E-mail [email protected]

Service: voor een abonnement kunt u zich opgeven of afmelden met een e-mail met naam en contactgegevens naar [email protected]

Reageren? De redactie van Flux verwelkomt tips, suggesties, kritiek en complimenten. Stuur uw berichten van maximaal 150 woorden naar [email protected]. Vermeld daarbij uw naam en adres. De interessantste reacties zullen worden geplaatst.

Kijk op www.rathenau.nl voor meer informatie, voor het downloaden van rapporten en eerdere uitgaven van Flux Magazine.

Φ Alle rechten voorbehouden. Het in deze uitgave aanwezige materiaal mag noch geheel noch gedeeltelijk worden gereproduceerd zonder voorafgaande toestemming van het Rathenau Instituut. De in deze uitgave geuite meningen zijn niet noodzakelijkerwijs die van het Rathenau Instituut.

Dit magazine is gedrukt op papier met het FSC-keurmerk.

43magazine januaRi 2011 nO. 4

Φ

43

Kunst & Wetenschap

Hoe breng je nanotechnologie onder de aandacht van een breder publiek? Met kunst, bedachten deelnemers aan het Nanopodium, dat het maatschappelijk debat over nanotechnologie wil aanwakke-ren. Vier kunstenaars gingen aan de slag. De ‘nanokandelaar’ van beeldhouwer Merijn Bolink is een van de resultaten.

Bolink (1967) gebruikte twee antieke koperen kandelaars als ‘oerlichtbronnen in een nanowereld die altijd donker is’. De ene kandelaar zaagde hij in 144 genummerde stukjes, die naar adressen over de hele wereld werden verstuurd. Op de wereldkaart vormen deze adressen samen de contouren van een reuzenkandelaar.

In MESA+, het nanolab van de Universiteit Twente, werd een stukje van de andere kandelaar beschoten met een laserkanon. In de weg-geschoten atomen, die verder werden bewerkt, ontstond uiteinde-lijk als een soort Polaroidfoto het reliëf van de kandelaar.

Bolink: “Het is een poging tot het gemeenschappelijk produceren en delen van een transcendente ervaring. Zowel de nano- als de reuzenkandelaar maken deel uit van de fysieke wereld, maar blijven onzichtbaar en zullen telkens opnieuw in gedachten moeten worden opgebouwd. Soms lukte me dat even. Dan voelde ik me via de kandelaars verbonden met het universum.”

auteuR cLaaRtje dOORenBOs

even verbonden met het universumatomaire kandelaar

44 magazine januaRi 2011 nO. 4

Φ

44Φ